zaterdag 29 november 2014

Verliefd, verloofd, getrouwd….

Elke week reed ik sinds ik José had leren kennen, naar Zundert. Eerst met het brommertje, een groen mobyletje en later met de auto. Langzaam maar zeker veranderde dat heen en weer rijden op zondag. 
José werkte in Breda en dat betekende, dat ik haar vanaf de lente in 1973 op zaterdagmiddag ging ophalen bij haar werk. Dat was toen bij ‘De Bakkerij’ aanvankelijk in het winkelcentrum de Hoge Vught, later in De Burcht, waar zij brood verkocht.
José mocht na een paar maanden van haar moeder bij ons blijven slapen. Uiteraard… op de kamer van de meisjes. Op zondagmorgen zo tegen een uur of elf togen we dan naar Zundert. We waren dan –….. al weer uiteraard- al naar de kerk geweest. 
José en ik aten dan weer bij haar thuis en op de zondagavond reed ik met de auto weer naar Breda.
Gewoon allemaal dus, voor tijd in elk geval.
Er leek er steeds meer op, dat José en ik samen een leven zouden opbouwen. De eerste stap werd gezet op Tweede Kerstdag 1973. José en ik zouden ons verloven. 
We trotseerden de volkswijsheid “Samen op een prentje brengt de liefde tot een endje” en lieten een fotoreportage maken. Die is natuurlijk bewaard gebleven. Je kan een paar foto’s uit die tijd bij dit bericht bekijken. 
Verloven betekende ook flink sparen. Voor de uitzet en dergelijke. Wat dat betreft heb ik het erg goed getroffen. Moeder Mathijssen zorgde voor de linnenuitzet en de trouwjurk en als klap op de vuurpijl ook nog eens voor de kosten van het trouwfeest. Dat was een meevaller, want ik was niet zo bijster goed in sparen. We maakten samen natuurlijk een wensboekje met foto’s en beschrijving van de huishoudelijke artikelen. Wie een cadeautje wilde uitzoeken om aan ons te geven, kon uit dat boekje putten. Heel simpel. Als je het cadeau van je keuze vond, dan scheurde je er gewoon die bladzijde uit. Zo kregen wij niet vier peper- en zoutstellen maar wel juist die mixer, koffiezetter en kruimeldief die wij het leukste vonden.
We gingen zo nu en dan ons licht eens opsteken naar meubels en vloerbedekking. Een woning was geen probleem. Ik werkte bij Dagblad de Stem als journalist en had als standplaats Oosterhout. De directeur van de woningstichting, Goof van Geloof wist wel een mooie flat voor ons, aan de Palestrinalaan, drie hoog met trappen! We keken uit op de Sporthal Oosterheide. 
Een prachtige flat. Grote woonkamer, een grote slaapkamer en twee kleine slaapkamers die aan een apart gangetje lagen, een badkamer en een keuken. Balkon bij zowel de grote slaapkamer als bij de keuken. We waren in ons nopjes. Laat nu het huwelijk maar komen. Op 24 mei 1974 was het zo ver. Het waaide behoorlijk, dat weet ik nog. Over de rest vertel ik later.
(Bronnen: familiearchief f.van son, foto’s verloving José en Frans 26-12-1976).




zaterdag 22 november 2014

Zuurkool en wekpotten…

Toen we de groentewinkel aan de Ginnekenweg 65 in Breda nog hadden, in het begin van de jaren vijftig in de vorige eeuw, stond er bij de schuurdeur een grote Keulse pot. Daarin zat ‘n heerlijk goedje: zuurkool. En soms ook wel snijbonen. Dat kostte nogal wat voorbereidingen, maar dan had je ook wat. Als er zuurkool werd gemaakt, dan werd de kool gesneden en schoongemaakt. Hoe dat in zijn werk ging, dat werd zonder twijfel van moeder op dochter of vader op zoon doorgegeven. Mijn zoektocht naar dat recept leverde resultaat op in een kookboekje uit de 19e eeuw: ‘Aaltje de volmaakte en zuinige Keukenmeid’. In de achtste uitgave uit 1839 vond ik het recept op blz. 220: te leuk om niet de letterlijke tekst over te nemen: „Neem beste gesloten witte kool, die men van de buitenste bladen behoorlijk zuivert; snijd ze dan door midden, doe er de dikke struiken uit, en snijd ze zeer fijn: vervolgens legt men ze ineen genoegzaam groot vat, dat men eerst ter dege schoon maakt en uitdroogt. Leg vervolgens eenige koolbladeren op den bodem van hetzelve, en strooi er eene hand vol zout op: doe dan telkens zoo veel van de fijngesneden kool in het vat, als men met beide handen kan vatten; stamp zulk een laag ieder keer zoo lang, tot er vocht op komt, en strooi er telkens weder eene hand vol zout op; ook moeten er tusschenbeiden korrels heele, of, zoo men het verkiest, wat fijne peper onder gestrooid worden. Als de kool aldus in het vat gedaan is, moet men er koolbladen en daarop een doekje, dat groot genoeg is, op leggen: men legt daarna een plankje op het vat, en alsdan een steen, die in het begin niet zwaar moet wezen. Na verloop van een dag of drie doet men het nat, dat op de plank is gekomen, er een weinig af, en legt er alsdan meerdere zwaarte op".
Dat „vat" was vaak een Keulse pot. Je kon er ook snijbonen inmaken en bewaren. Vrieskisten waren er niet. Inmaken was toen een begrip dat aan duidelijkheid niets te wensen overlieten. Zo kon je in die tijd het voedsel langer houdbaar maken. Maar we hebben er natuurlijk ook zelf vaak van gegeten. Veel mensen maakten nog veel meer groenten in. 
De kennismaking met de zuurkool was, zo lijkt mij, een welkome uitbreiding van het wintermenu. Ik zie ook nu nog steeds graag een dampende pan met zuurkoolstamppot, een lekkere jus en een stuk verse worst ’s winters op tafel komen. Geen rookworst. Liever verse worst of spek! 
De moeder van José Mathijssen, mijn schoonmoeder, wist ook van wanten wat het eten betreft. Oma Mathijssen ‘wekte’ appelmoes, kersen, vlees en alle soorten groenten. In de kelder stonden de glazen potten met gummi-ringen. Je kon in plaats van de vrieskist, de kelder in. Daar werd van de voorraad een pot gepakt en er kon simpel weg gewoon gegeten worden. 
Hoe ging dat ‘wekken’? Ik neem wekken van kersen als voorbeeld. Dat deed oma Mathijssen ook.
Je moet in elk geval beginnen met het zorgvuldig schoon maken van glazen, deksels, ringen en potten. De glazen, de deksels en ook de gummi-ringen moeten goed afgewassen worden, daarna schoongespoeld in warm water en vervolgens moet je ze laten uitlekken op een schone theedoek. Daarna komt de grote controle. De flessen mogen natuurlijk niet gebarsten zijn en het is ook van belang dat de geslepen randen van deksel en pot een gladde cirkel zijn, deze cirkels mogen niet onderbroken zijn door beschadiging. Ook de ringen mogen beslist niet beschadigd zijn. Na het schoonmaken moet je die ringen in een pannetje of schaaltje met schoon water leggen. Vervolgens lees je het gewenste recept. Het is nodig, om alles wat je nodig hebt, bij de hand te hebben. Je kunt dan denken aan de stamper, de zeef, lepel of vork, de wekketel en warm water. Op deze manier kan je snel aan de slag. Ik pak het recept van toen er even bij: Vul nu de glazen volgens recept. Veeg dan met een schone theedoek de geslepen rand van het glas schoon en droog. Pak een onbeschadigde natte ring en leg deze zorgvuldig op de geslepen rand van de glazen pot. Neem een schone deksel en maak de geslepen rand van de glazen pot droog met een theedoek. Doe dan de beugel over het deksel. Daarbij moet je ervoor zorgen dat het deksel niet verschuift. Vervolgens moet je het glas in de ketel zetten, die met lauw water is gevuld. Maar doe er eerst een draadbodem in, want anders gaan de potten bij het koken tegen de kant botsen en kunnen er beschadigingen optreden of kunnen ze zelfs breken. Vul alle glazen die je wilt wekken en plaats ze in de wekketel, stapelen kan. Vul nu de met wekflessen gevulde ketel verder aan met water tot ongeveer 10 cm van de rand van de ketel en doe het deksel op. Stel de thermostaat in zoals aangegeven in het recept en schakel dan de verwarming in. Zodra de wekketel op temperatuur is, gaat het verklikkerlampje uit, vanaf nu gaat de tijd van steriliseren in. Op het recept staat, hoe lang dat is. Als de tijd voorbij is schakel je de verwarming uit en dan haal je meteen de glazen uit de ketel en plaats de potten op een onderzetter. Na afkoelen van de glazen worden de beugels van de glazen gehaald en controleer je of de glazen werkelijk gesloten zijn. Wil je de pot openen, trek dan aan het lipje van de gummi ring. Je hoort dat er lucht bij komt. Dan gaat het deksel vanzelf los. Het lijkt een fluitje van een cent, maar de praktijk was anders. Bij kersen wekken bij voorbeeld, moesten de kersen eerst van de steeltjes ontdaan worden. Dan moet onderzocht worden of er geen kersen zijn met rotte plekjes. Eén rotte kers laat de hele pot bederven.
Bij het vullen van de potten moet per literglas 1 ons suiker worden toegevoegd. Daarna moet op een temperatuur van 80 graden celsius gedurende een kwartier tot twintig minuten gesteriliseerd worden. Kersen zonder pit krijg je door met een ontpitter de pit te verwijderen. Hoe krijgen ze het verzonnen! Het sap dat bij het ontpitten vrijkomt, moet je gewoon bij de kersen doen. Het is verstandig om de kersen zonder pit nog vijf minuten extra op 85 graden in de ketel te laten. Ze bederven namelijk gemakkelijker. De smaak? Die was heerlijk. Ik heb menig bordje met kersen bij José gegeten na de uiteraard –eigengemaakte- frites en de eveneens heerlijke eigen gemaakte mayonaise. Een vergelijking met de smaak van nu maken? Je mag één keer raden. Wekken, inmaken en eigen mayonaise, dat waren de dingen die echt anders waren dan nu. Met veel smaak at je alles op. Eten weggooien, dat hoorde niet! Was er iets over? De dag erop werd ’prakjesdag’. De vuilnisbak was een stuk kleiner dan de ‘kliko’ van nu.
(Bronnen: ‘Aaltje de volmaakte en zuinige Keukenmeid.8e uitg. 1839, blz. 220. ‘Zuurkool maken’, Brabants Heem 1959, XI, 1 blz. 42-45, T.Tonen, -s-Hertogenbosch). Illustraties: keulse pot, wekpotten, vuilnisbak(familiearchief f.v.son).









zaterdag 15 november 2014

Het begon bij het Pumpke…..

Ik heb tot nu toe in de weekendberichten aandacht besteed aan mijn persoonlijke geschiedenis zou je kunnen zeggen. Nu gooi ik het over een andere boeg. Er zijn diverse momenten geweest, waar ik samen met anderen op terugkijk. 
Laten we beginnen bij augustus 1972. Op een zaterdagavond. Plaats van handeling was ‘Het Pumpke’, een klein cafeetje aan de Visserstraat 1 in Breda. Ik herinner het me als een lange smalle pijp. Ik ging er zowat elke zaterdagavond naartoe. Op de fiets. Die zette ik op de hoek van de straat, bij Stumpel neer en op slot. Stumpel was zo’n zaak waar je vulpennen en dergelijke kocht. Een kantoorboekhandel denk ik. Ik ging dan om een uur of acht “uit”.  Een paar pilsjes drinken met Anton Braat of John Jacobs. Wij kropen dan rechts achterin aan de bar. Het ging niet echt om het drinken, maar om de pure gezelligheid. 
Op die bewuste zaterdagavond waren er ook twee meisjes. Zusjes, zo bleek later. Die ene zus vond ik wel aardig. We raakten aan de praat. Die leuke heette José. Ze hield een beetje de boot af, maar naar mijn gevoel was het veel te vroeg laat die avond. Ze moest namelijk nog met de bus naar huis. En dat betekende de laatste bus naar Zundert. Die vertrok zowat vanaf de hoek van de Tramsingel en de Nieuwe Haagdijk. Daar was het busstationnetje in het gebouw van de BBA,  de Brabantse Buurtspoorwegen en Autodiensten. Het was een overdekt halletje. Je stond er in elk geval uit de wind en droog als het regende.
Ze werkte in Breda en ging kennelijk elke weekdag trouw met de bus op en neer. Uiteraard bracht ik haar achterop de fiets naar de bus. Gelukkig waren we op tijd. We spraken af voor de week erop, ze stapte in de bus en daar ging ze, richting Haagweg. 
Zo ontmoette ik José Mathijssen. En de week erop was ze er weer. Ze was alleen dit keer. We hadden heel wat te bepraten. Zo ging het een paar weken door. Ik vroeg haar op een keer of zij kennis wilde komen maken met mijn moeder, broer en zusjes. Dat deed ze. Toch wel spannend. Zeker omdat mijn grote Mechelse herder Colin ook graag kennis met haar wilde maken. 
Toen moest ik op zeker moment natuurlijk ook zondags naar haar thuis. Maar pas na de hoogmis, zo liet ze weten, want moeder vond dat er eerst naar de kerk moest worden gegaan. Nou, dat deed ik al niet meer sinds mijn vader plotseling was overleden. Ik had mijn buik meer dan vol dan dat instituut waar de pastoor zelfs de dood van mijn Pa nog als iets positiefs van God kon draaien. Dat was over en nog! 
Ik toog, met mijn auto,(want ik had inmiddels mijn rijbewijs gehaald na iets meer dan een handvol lessen) voor de eerste keer naar Zundert. Via de grote rotonde naar de Rijsbergseweg en verder. 
Ik kwam in een voor mij andere wereld terecht. Als stedeling in Zundert, waar de “rijksweg”naar Antwerpen nog dwars door de kern slingerde. 
Een vrijstaand huisje. De voordeur werd nooit open gedaan. Ik stelde me voor aan moeder Mathijssen, die –na de dood van vader- in haar eentje het 8 kinderen tellende gezin groot bracht. 
Ik trof het meteen: door moeder zelf gesneden en gebakken friet met kip, zelfgemaakte mayonaise en kersen die in een wekpot uit de kelder werden gehaald. Het was in één woord heerlijk. 
En natuurlijk werd ik bekeken en bevraagd. Met name door de broers. Of ik ook kon biljarten. Natuurlijk kon ik dat. Maar daarover later meer.
(Bron: familiearchief f.v.son: foto ’t Pumpke, Visserstraat Breda; José Mathijssen 1972).


zaterdag 8 november 2014

Toeval bestaat niet….

Dinsdag 28 juni 2005 is het. Morgen is het woensdag. Naar mijn werk op de gemeente dus. Het schooljaar is voorbij en daarmee ook de zes uurtjes les geven in het afgelopen jaar. Samen met José zit ik op de bank ’s avonds. Wordt er opeens om een uur of negen gebeld. Wie zou dat zijn? 
Aan de deur staat Martin van den Kieboom, directeur van het vmbo van het Dongemond college. 
Of hij even binnen mocht komen. Natuurlijk.
Hij viel met de deur in huis. Dat was ik zo langzamerhand van hem ook wel gewend geraakt. Of ik een vaste volledige baan wilde op school. Het klonk als een overval en zo voelde het in eerste instantie. Op zo’n aanbod had ik absoluut in de verste verte niet gerekend. 
Ik keek José aan en dat was genoeg. Ik had het immers helemaal gehad met mijn werk bij de gemeente. Geen vernieuwingen, geen uitdagingen. Dus het antwoord was snel gegeven. 
Ja. Ik zou fulltime gaan lesgeven. Maar dan moest er wel vóór 1 juli een ontslagbrief bij het College van B. en W. liggen, wilde ik aan het begin van het nieuwe schooljaar van de partij kunnen zijn. 
Dat snelle ‘ja’ betekende weer een ommekeer in mijn leven. Les geven was heerlijk en dat is het nog!
De vraag van Martin was haast een lot uit de loterij. Ik had al lang spijt van mijn overstap vanuit Oisterwijk. Terugdraaien kon ik die niet. Nu opeens bleek de overstap naar Geertruidenberg de opmaat voor een leraarschap. Toeval bestaat niet ! 
Volledig overdonderd door dat aanbod, vergat ik na te denken over het salaris. De salarislijnen van het onderwijs bleken niet gelijk op te lopen met die bij de gemeente………. Pas maanden later merkte ik dat. Mijn salaris was lager dan bij de gemeente.
Mijn gedachten waren meer bij de ontslagbrief die op tijd op de postkamer van de gemeente moest liggen. 
Toen Martin weg was, kroop ik achter mijn laptop en schreef een ontslagbrief, nog diezelfde avond. Anders zou ik immers toch niet kunnen slapen. De volgende morgen was ik al rond half acht in het gemeentehuis en op weg naar de postkamer. Ik zou de brief zelf wel afgeven. Dan kon ik een kopietje mee terug nemen met de datumstempel en het nummer waarop hij was ingeboekt. De voorlaatste dag van juni en dus op tijd om na de maand juli aan de slag te kunnen op het Dongemond. Het lukte allemaal zoals ik het bedacht had.
Mijn ontslagaanvraag sloeg in als een bom. Er was uiteraard niet op gerekend en mijn grote “vriend” de gemeentesecretaris was er allerminst blij mee. Gelukkig maar! Ik bood nog erg vriendelijk aan om mijn eventuele opvolger nog in te werken, maar dat was niet nodig. Ook prima, dan kon ik me volledig concentreren op mijn nieuwe werk na de vakantie. Streep onder mijn werk bij de gemeente Geertruidenberg.
Les geven voortaan. Ik voelde me helemaal opgelucht. Een hele dag met jongeren werken en praten over onze maatschappij. Ik had immers al het een en ander meegemaakt, van de zogenaamde ‘goeie ouwe tijd’ in de twintigste eeuw, de democratiseringsgolf in de jaren zestig; de dolle mina; het ontstaan van de multiculturele samenleving en ga zo maar door. 
En de leerlingen? Op een handvol uitzonderingen na, waren die enthousiast over het vak en bereid om er ook voor te werken. Voor mij begon onverwacht een nieuw leven. In mijn jeugd had ik Nederlands en Geschiedenis gestudeerd aan het Mollerinstituut in Tilburg, maar daar was ik voortijdig gestopt na het plotselinge overlijden van mijn vader. Dat was in die tijd nu eenmaal zo. Ik was de oudste thuis. Ik was dus eigenlijk schoolverlater zonder diploma. Dat betekende, ik schreef het in een eerder weekendbericht, dat ik terug naar school was gegaan om in Tilburg op het Fontys de lesbevoegdheid voor maatschappijleer te halen. Die avondstudie viel me niet zo zwaar, ook al zat ik bij beginnende twintigers in de klas. Ik begon dus in het schooljaar 2005-2006 met een fulltime baan. Ik heb het nog steeds naar mijn zin, al moet ik wel zeggen, dat het afgelopen jaar alle administratieve en computerrompslomp aardig wat tijd in beslag neemt. Het lijkt er zelfs op dat al dat andere naast het lesgeven belangrijker wordt dan het geven van les zelf. Dat staat me tegen! 
Les geven is toch immers de core business van een leraar!
(Bron: familiearchief f.van son: ontslagbrief gemeente Geertruidenberg; foto Frans, Dongemondcollege).



   

zaterdag 1 november 2014

Nu al 18 x goed gelukt !

Ik heb het tot nu toe in de weekendberichten gehad over mezelf. 
Maar voordat ik verder ga, wil ik toch even trots ons gezin over het voetlicht tillen. Een club met fantastische mensen en mensjes. 
Ik heb het over José, met wie ik dit jaar al veertig jaar getrouwd ben, maar ook over onze vijf kinderen met aanhang en niet te vergeten de – inmiddels- zeven- kleinkinderen. We hoeven niet bang te zijn dat José en ik veel alleen thuis zitten, al zouden we dat soms –zeggen we voor de grap-  toch wel eens wensen. 
Nee. Alle kinderen en kleinkinderen komen graag bij opa en oma. Ik kan me niet voorstellen dat ze daarbij toneel spelen en enkel komen om ons een plezier te doen…. 
Ze gaan daarnaast ook bij tijd en wijle naar Omi van Son op bezoek in Breda. ‘Omi’ is de omschrijving voor mijn nu negentigjarige moeder, de ‘mater familias’. Zij is steeds erg blij met de bezoekjes van haar kinderen, klein- en achterkleinkinderen. 
José en ik waren op 24 mei dit jaar al veertig jaar getrouwd. Toch hebben we de feestelijkheden toen enkele maanden opgeschoven. Onze tweede dochter Meike was hoogzwanger en dat zou betekenen dat zij met haar mensje-in-wording niets méér zou kunnen doen, dan de hele dag enkel zitten en te gaan verzitten.
Daarom twee weekenden feest pas in september. De ene dag, ‘Un skon dagske’, bij de Aarborsthoeve in Mierlo was voor de volwassenen. Het was een heerlijk relaxt dagje met eten en drinken en veel activiteit en vooral veel lachen. We hebben er alleen maar positieve geluiden over teruggehoord. Een heerlijke dag dus. 
Dan natuurlijk nog de speciale kinderdag, een weekendje later. Eerst foto’s maken in dat mooie Raamsdonksveerse park, dat zo prachtig door de omwonenden wordt bijgehouden. Mede dankzij hun inzet en het vakmanschap van Helmi Puts van Helmifotografie.nl uit Oisterwijk, kregen wij prachtige foto’s. Daarna togen we naar het activiteitencentrum voor de kinderen ‘Hemelrijk’ in Volkel, uiteraard ook in Brabant! 
Voor ouders en kinderen een heerlijke dag, met de hele dag drinken wat je wilde en afgesloten met frietjes en snacks waarbij de kleintjes hun vingers haast opaten en daarna zelfs nog ijs toe, dat zij zelf mochten versieren. Nog voordat ze in de auto’s zaten op weg naar huis, sliepen de meeste kleintjes al. Zo hebben wij met onze achttien Van Sonnetjes een fijn feest gevierd. 
Nu op naar de vijftig, zal ik maar zeggen. Ik bedoel natuurlijk ’50 jaar huwelijk’ want zoveel Van Sonnetjes zou ik toch wel wat teveel van het goede vinden. Dat levert weer andere nodige aanpassingen op. Dan moeten we eerst groter gaan wonen en dat kan pas weer als we de hoofdprijs in Staatsloterij of Postcodeloterij nou eindelijk eens winnen. Alhoewel. De hoofdprijs hebben we eigenlijk al jaren binnen met al onze dames en heren Van Son. Gezond en wel. Wat wil je nog meer! En wie weet komen we nog over de twintig over enkele jaren. Zou ook weer echt leuk zijn! Ik hoop het natuurlijk allemaal nog mee te maken.
(Bron: familiearchief, gezinsfoto 2014 tgv. 40 jaar huwelijk).