zaterdag 28 juni 2014

Met kousenvoeten op de plattebuiskachel...

De koopwaar in ons groentenwinkeltje moest er fris uitzien. Opa haalde de slechte appels eruit en de vuile bladeren. Mijn opa Jan van Son plantte en verzorgde in de tuin achter het huis de peterselie en de selderie, voor de verkoop en voor eigen gebruik. Dat vroeg uit de veren zijn en dat rustige op de achtergrond, dat herken ik wel. Zo was immers mijn vader ook. Mijn moeder vertelde nog meer. “Bij al zijn werk buiten liep Jan op platte klompen. Als het dan wat kouder was, schoot Jan van Son zijn klompen uit na zijn werk om met zijn kousenvoeten tegen de oude plattebuiskachel weer een paar warme voeten te halen. Die kachel stond in de keuken op een vloer van grijsblauwe tegels. Je kon Jan een plezier doen met een kop warme chocola, ‘s Avonds genoot hij steevast van zijn borreltje-met-suiker”. Mijn vader nam die gewoonte over. Hij dronk elke avond een glaasje cognac. Want dat was gezond, zo had de oude dokter Houben, die in het Wilhelminapark woonde, hem verteld. Courvoisier. Dat was het favoriete merk. Laat naar bed gaan was er voor Jan van Son niet bij. Om acht uur, hooguit half negen zat de dag er op, zo vond hij. Per maand had hij 17 gulden als een soort oudedagsrente. Hij kocht er zijn tabak van en zijn borreltje. Jan kon van zijn pijpje genieten maar pruimde soms ook. De rookwaar, -een blauw glimmend pakje-, zo weet mijn moeder zich te herinneren, kocht zij voor hem bij de kruidenier Melis op de hoek van de Zandberglaan en de Ginnekenweg of bij de tabakszaak van Brummelen, schuin tegenover. Dat waren immers klanten van de winkel. 
Soms rookte Jan een sigaar. Dat was als hij eens een doos kreeg als er iets te vieren viel, of als zijn zoon een “krijgertje” meebracht. 
Toen ik op 2 juli 1951 geboren werd, kreeg Opa Jan het meteen een stuk drukker. Op zijn sinaasappelkistje zat hij vaak naast mij en speelde met mij in de tuin. Vaak mocht ik op zijn schouders zitten. De heg rondom de tuin, die door Opa de berm genoemd werd, werd voor mij ‘de bim’. Spelen kon je in de tuin. Die was er groot genoeg voor. Hij liep door tot aan de huizen van de Minister Nelissenstraat. Jan genoot van zijn kleinzoon, niets was hem teveel. Jan van Son was ook een gelovig man. Hij vergat nooit om voor en na het eten te bidden en elke zondag kon je hem verwachten in de H. Hartkerk aan de Baronielaan. Jan van Son heeft lang en tevreden geleefd. Toen hij begin februari 1953 een kou pakte en in bed belandde, was hij echt ‘op en versleten’. Hij kwam zijn bed niet meer uit en stierf op zaterdag 21 februari 1953. Enkele dagen eerder was hij tachtig geworden. Leentje, zijn vrouw, was hem in 1942 al voorgegaan. Leentje stierf na een val van de trap op 15 december 1942 ’s avonds omstreeks 22.00 uur. De aangifte van het overlijden gebeurde daarom een dag later door mijn vader, haar jongste zoon, mijn vader. Jan stierf ’s middags om twee uur. De aangifte werd gedaan door de administrateur, Johannes Hendriks op maandag 23 februari. Met de dood van Jan van Son had ook het groentewinkeltje zijn langste tijd gehad. Gerard en Jan van Son, broers van mijn vader, wilden hun aandeel uit de erfenis van vader. De winkel werd daarom helaas verkocht.
(Bron: gesprekken met mijn moeder (familiearchief f.van son).
Illustratie: overlijdensakte van Jan van Son uit 1953 (familiearchief f.van son).








zaterdag 21 juni 2014

Verhuizen terwijl je slaapt!

Wel eens eerder gehoord? Verhuizen tijdens je slaap. Het is mijn opa en oma overkomen. Want zoiets overkomt je! 
Op 1 mei 1927 verhuisden Jan en zijn gezin in hun slaap van Teteringen naar Breda. Inpakken was niet nodig en ze bleven zelfs gewoon in hetzelfde huis aan de Ginnekenweg 64 wonen. Alles bleef zoals het was, slechts het huisnummer veranderde van 64 naar 65. Dat had alles te maken met de annexatie door Breda van dat stuk Teteringen, waar toevallig ook het gezin Van Son woonde. Breda deed doodleuk aan 'landje-pik'. 
In 1942 werd nog een deel van Teteringen bij Breda gevoegd en in 1961 een –dan nog- onbewoond stuk van de polder de Hoge en Lage Vugt. Daar zijn nu volop woningen en bedrijven gebouwd. 
Jan stond na deze verhuizing voortaan in het adresboek van Breda. Eeuwenlang was Breda een stadje met slechts een oppervlakte van 30 hectare. Zoals elke plaats waar het goed wonen is, moest ook Breda groeien. In 1534 werd er een tweede serie wallen aangelegd (op grondgebied van de toenmalige heerlijkheid Haghe). Dat vergrootte het oppervlak tot liefst 282 hectare. In dat jaar bouwde men een muur om de nederzetting die in de Middeleeuwen langs de westwal, tegenover de tolbrug over de Mark, ontstond. De gemeenschap in dat stukje stond bekend als de ‘buitenpoorters’. Het duurde tot 1869 voordat er weer iets veranderde aan Breda. 
De oppervlakte van de stad werd in dat jaar vergroot door de vesting af te breken. Breda zag met lede ogen aan dat de burgers vertrokken naar de omliggende gemeenten Princenhage, Ginneken en Teteringen, waar de bewoners wel van de stedelijke faciliteiten bleven profiteren, maar hun veel lagere gemeenteheffingen afdroegen. Breda diende –voorlopig nog zonder succes- al in 1870 annexatieplannen in. In 1927 is het eindelijk raak. Een deel van de gemeente Teteringen wordt geannexeerd. Jan van Son woonde vanaf die dag niet langer meer in Teteringen, maar hij en zijn gezin waren Bredanaars geworden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog in 1942 werd het Bredase grondgebied nog eens aanzienlijk vergroot. Grote delen van de gemeenten Princenhage werden geannexeerd. Princenhage werd ruwweg in tweeën gedeeld. De grens werd gevormd door de spoorlijn. Princenhage kwam bij Breda. Na de Tweede Wereldoorlog bouwde Breda zijn eerste nieuwbouwwijk (Heuvelkwartier) op grondgebied van de voormalige gemeente Princenhage. In de jaren 50 en 60 kwam Boeimeer en de bomenbuurt. Op 1 juni 1961 begon de bouw in de Vuchtpolder, (de Hoge Vucht), de IJpelaarpolder, en het buurtschap Heusdenhout, dat in de jaren 70 een Bredase wijk werd. Breda bouwde door: daarna volgde Princenhage-West I en II. In 1975 kreeg de groei een extra impuls. Toen kreeg Breda de status van ‘groeistad’. Het binnen pikken van delen van andere gemeenten ging gewoon door. 
Op 1 juli 1976 is een groot deel van de Haagse Beemden (= het deel ten oosten van Rijkweg A16, oppervlakte 1.548 hectare) van de gemeente Prinsenbeek naar de gemeente Breda overgegaan. Dat was nodig voor de bouw van het nieuwe stadsdeel (dat al in 1958 gepland was). Uiteraard kreeg de uitbreiding de naam Haagse Beemden. In 1997 tenslotte, zijn de gemeenten Prinsenbeek en Teteringen en een deel van de gemeente Nieuw-Ginneken (het deel ten noorden van de A58 met daarin Ulvenhout en Bavel) aan de gemeente Breda toegevoegd. Het zuidelijke deel met de dorpen Galder en Strijbeek is naar de gemeente Alphen-Chaam gegaan. Zo, dan ben je op de hoogte. Hadden ze vestingwerken maar behouden. 
(Bron: www.plaatsengids.nl/buurtschap/breda/haagse-beemden.
Illustratie: Gemeentearchief Breda, Bossche Poort 1870.






zaterdag 14 juni 2014

Oma kon kiespijn weghalen !

Ik heb het al even gehad over ons groentenwinkeltje aan de Ginnekenweg in Breda. Het winkeltje had een toonbank met een weegschaal er op. Rechts van de ingang was een stellage waarop veilingkisten stonden. Het winkeltje had een etalage, waarin onder meer het verse fruit lag te pronken. ‘J.van Son-Kools in comestibles’preikte op de etalageruit. Ik heb een foto uit mijn familiearchief gehaald waarop mijn oma staat in de deur van de winkel.
Oma Leentje was niet enkel in de winkel aan de slag. Dat groentewinkeltje, maar ook Leentje Kools zelf en ook Jan van Son worden nog op een andere plaats in een alleraardigst boekje genoemd. 
In het boek Volksverhalen uit Noord Brabant worden zowel Leentje Kools als de winkel voor groenten en fruit van J. van Son aan de Ginnekenweg 64/65 vermeld. “Een klein winkeltje, maar een goei”. Ik las dat in een vertelsel van iemand die als jonge meisje al vreselijk kiespijn had. De volgende passage komt daarin voor: … “Nou hadden wij ’n buurvrouw en da’ was Jan van Zon z’n vrouw, en zij hiette Leentje Cools: ze hebben lang op de Ginnekenweg een groentewinkel gehad, klein groentewinkeltje, maar een goei. Die zei tegen mij:’ge moet met me mee gaan naar de Haven, en daar is kapelaan Daverveld en die kan oe d’r afhelpen en dat kost een kwartje’. …” Het verhaal gaat verder. De vrouw met kiespijn blijkt protestant te zijn, kan het opgegeven wees gegroet natuurlijk niet bidden en buurvrouw Leentje neemt op zich om dat voor haar te doen. Het blijkt te helpen, zo wil het verhaal. 
Dat is niet de enige keer dat Jan of zijn vrouw Leentje ten tonele worden gevoerd. In hetzelfde boek met volksverhalen verhaalt een vrouw op de Bavelseweg over een zwarte kat, die voor heel wat ellende zorgt. Een passage: “…… ‘Kom nou ‘ns kijken, nou zit ze in de kippenkooi van Jan van Zon’. ‘Hedde geen kokend water’, zee Jan van Zon. Jan kwam mee de lanteern!”…… Als ze willen gooien, dan blijkt de kat volgens het verhaal weer op het dak van het schuurke en kon ze niet geraakt worden. Uiteraard wordt de pastoor erbij gehaald en de ellende wordt weer opgelost, zo verhaalt de vertelster. Leentje Kools en haar Jan zijn in een boek met vertellingen vereeuwigd. In het familiearchief heb ik uiteraard dat boekje bewaard. Er staan heel wat vertelsels in die een mooie inkijk geven in de manier van denken en doen van de gewone mensen in de eerste helft van de 20e eeuw, al waren het dan mijn opa en oma.
(Bron: Volksverhalen uit Noord-Brabant, 1980 (redactie dr. Tjaard W.R. de Haan), uitg. Spectrum bv, (exemplaar in familiearchief f.v.son).
Illustratie: Leentje Kools in de deur van de groentenwinkel.

zaterdag 7 juni 2014

Een klein, tevreden, mager manneke.

Ik heb ze in mijn familiearchief; de pasfoto van mijn opa Jan van Son en mijn oma Leentje Kools. Namen hebben nu dus een gezicht. Mijn opa heb ik als baby en peuter meegemaakt, voordat hij in 1953 stierf. Oma niet. Die overleed al in 1942 na een val van de trap. Opa speelde met mij, terwijl hij op me paste. Achter in de tuin bij voorbeeld, als ik op zijn schouders mocht zitten. 
Mijn voorouders krijgen dus een gezicht, anders dan op de beelden en schilderijen die vroeger werden gemaakt van mijn al dan niet illustere voorouders, met slechts één doel: zo goed mogelijk eruit laten zien!
Wij woonden toen ik werd geboren op het adres Ginnekenweg 65 in Breda. Daar was ons winkeltje voor groenten en fruit en niet te vergeten de aardappelen van leverancier Vermunt. Daar ben ik niet gbeboren. Dat kan wat moelijk met een winkeltje aan huis. Ik werd dus geboren in het Moederheil aan de Valkenierslaan in Breda. 
Terug naar Jan van Son. Wat kan ik over hem vertellen. Jan was een “klein, mager manneke”, zo weet mijn moeder te vertellen. Leentje Kools heeft zij net als ik ook helaas nooit gekend. Jan van Son wel. Voordat in 1957 de AOW-wetgeving tot stand kwam, die ouden van dagen een gegarandeerd basisinkomen gaf, waren in de praktijk de kinderen verantwoordelijk voor het levensonderhoud van hun ouders. Dat betekende in veruit de meeste gevallen, dat ouders bij een van hun zoons of dochters gingen, of bleven wonen. 
Leentje was in 1942 overleden. Maar Jan van Son bleef wonen bij zijn jongste zoon, mijn vader, achter de winkel aan de Ginnekenweg 65 in Breda.  Mijn ouders zorgden dus voor opa. Hij was volgens mijn moeder “tevreden en dankbaar. Klein en mager, altijd vroeg uit de veren en steeds rustig op de achtergrond. Hij was het beste op zijn gemak als je hem met rust liet”. 
Opa bracht op z’n oude dag de dag door met onder meer het schoonmaken van de andijvie die in het kleine buurtwinkeltje door mijn moeder aan de man werd gebracht of door mijn vader met de bakfiets bij de klanten aan huis. Koopwaar moest er fris uitzien. Dat was immers ook al zo toen Jan van Son samen met zijn vrouw Leentje Kools de winkel dreef. Genoeg voor vandaag.
Op onze winkel kom ik in het volgende bericht terug. 
Illustraties: Jan van Son (1953) en zijn vrouw Leentje Kools (1942).
(Bron: familiearchief f.van son).