dinsdag 30 december 2014

Meer en beter !

Nog juist voor het nieuwe jaar heb ik op mijn blog de gegevens uitgebreid en waar nodig aangepast. Dat was nodig omdat ik, mede dankzij de hulp van vooral Hans van Broekhoven en Hans Vogels en enkele anderen aanvullingen en soms verbeteringen vond in mijn Genealogie. 
Er blijft nog een aantal vragen over. Die vindt u op deze blog onder 'Wat ik weten wil'. 
Onderzoek naar de geschiedenis en genealogie van mijn familie is nooit af. Steeds roept gevonden informatie nieuwe vragen op. 
Zowel de Stamboom, de geschiedenis en het bronnenoverzicht hebben uitbreidingen ondergaan. Zo heb ik de bronnen vermeld bij de personen in mijn 'Stamboom' om anderen nog beter in staat te stellen onderzoek te doen. Ik hoop natuurlijk op informatie, zodra ook zij aanvullingen of nadere gegevens gevonden hebben. 
Kopieert u van mijn site: graag met vermelding van de bron. Dank u wel! 
Heeft u aanvullingen of verbeteringen ?
Graag met vermelding van de herkomst van uw gegevens (de bron) naar
genealogie.van.son@gmail.com

Alvast bedankt en een gelukkig nieuwjaar! 


Frans van Son
30-12-2014.

zaterdag 27 december 2014

alarmfase rood...

Toen ik vanochtend uit het raam keek, begonnen de alarmbellen te rinkelen. Een witte wereld. Dat betekent het een en ander als je met twee krukken loopt. Alarmfase rood, zou je kunnen zeggen: glibberen, glijden, geen zicht op oneffenheden en dus oppassen geblazen.
Vroeger zag je, zodra het wat lichter werd, heel veel buren naar buiten gaan om met de sneeuwschuiver of de bezem aan de slag te gaan. Het paadje schoonvegen en het "eigen stukje" van de stoep. Als je oudere buren had, dan nam je ook hun stoepstukje even mee. Nu was José ook al vroeg in de weer. Zij maakt -nu de sneeuw nog niet is ingetrapt, haar paadjes voor ij en anderen schoon. Dank je wel!
En al vroeg ging ook de telefoon vanochtend. Ons kleinkind Anouk (4 jaar en 7 maanden) aan de lijn, hoewel, onze telefoons zitten tegenwoordig niet meer aan de lijn. "Heb je de sneeuw gezien, Oma?" meteengevolgd door "Mag ik de slee komen lenen oma". Natuurlijk mocht dat!
Helemaal ingepakt met warme jas, das en handschoenen kwam ze met haar papa. Ze wilde zo vlug mogelijk weer weg. Buiten spelen natuurlijk. 
De sneeuw was eigenlijk te laat. Witte Kerst, het zat er ook dit jaar niet in. Maar wel fijn dat het nog vakantie is. Dan kunnen alle sneeuwliefhebbers er nog volop van genieten. Nu moet het eigenlijk even gaan vriezen en dan bijsneeuwen. Dat is het allemaal niet zo'n slappe, natte, glibberige zooi.
Veel plezier allemaal. Ik kruip achter mijn laptop voor nog meer genealogisch onderzoek. Oma gaat nog een cadeautje halen voor onze kleindochter Renée, want die viert morgen haar verjaardag. Dan ook nog even op visite bij mijn moeder vandaag. Die heeft inmiddels een transfer gehad van Amphia naar Aeneas in Breda. Waren ze bij NAC maar zo voortvarend met transfers in deze winterstop! 
Mijn moeder gaat nu een zware tijd tegemoet. Ze kan met heel veel moeite enkele kleine zinnetjes zeggen. "Maandag komt de therapeut". Ze wil wel revalideren, maar op dit moment ontbreekt nog altijd de energie om dat te doen. Na een paar uurtjes in haar stoel te hebben gezeten, viel ze als een blok in slaap, nadat de verpleging haar in haar bed legde. Ze heeft ons niet eens meer weg horen gaan gisteren. Straks gaan we kijken hoe het vandaag gaat.
(bron: familiearchief f.v.son 27-12-2014, sneeuw, foto José van Son-Mathijssen).




maandag 22 december 2014

Wij worden weer opa en oma....

Ja hoor! Onze jongste en haar vriend Wouter worden ook moeder en vader. Dat is toch wel een reden om een kort berichtje te plaatsen ondanks het feit dat het geen weekend is. Je bent immers gewend dat elke zaterdag in de vroege ochtend het wekelijkse bericht wordt geplaatst.
De jongste-telg-in-wording groeit voorspoedig, zo heb ik me laten vertellen. En uiteraard zijn de aanstaande grootouders, -wij dus- ook weer in blijde verwachting. Ons gezin groeit en groeit maar verder. Fijn dat we voldoende ruimte hebben om straks ook op onze nieuwkomer te passen. Hij of zij is meer dan welkom!
(bron: echo elke/wouter-baby: familiearchief f.v.son).

zaterdag 20 december 2014

Ons ma liet ons schrikken…

Afgelopen woensdag 17 december kreeg ik om even voor achten ’s morgens een telefoontje.
Ons ma was opgenomen in het ziekenhuis. Ze werd ’s morgens in haar bed gevonden, terwijl ze normaal gesproken altijd vroeg op is. Ze reageerde niet en bleek getroffen door een herseninfarct. 
’s Avonds konden José en ik gaan kijken in het ziekenhuis. Ze hadden toch een plekje voor haar kunnen vrijmaken.
Het was schrikken, ofschoon wij ons op het ergste hadden voorbereid. Een zielig hulpeloos hoopje mens, uitgezakt in haar bed; asgrauw. Moeizaam ademde ze in en blies het weer uit. Haar ogen verraden dat zij niet veel volgde van wat er om haar heen gebeurde. Ze kon geen klanken uitbrengen, laat staan praten, hoewel ze dat ’s morgens klaarblijkelijk nog wel enigszins had gekund.
Hulpeloos… en ik wist ook niet goed wat ik anders doen kon, dan haar trillende hand vasthouden en haar wangen zo nu en dan strelen. Dat was er over van mijn negentigjarige moeder. “tja het zijn mensen van een dag” of "Had het niet beter meteen afgelopen kunnen zijn". Ik moest denken aan die zinnetjes, die zo vaak worden uitgesproken door mensen als reactie op zoiets. 
Ben er nooit zo blij mee. Maar het is natuurlijk wel zo. 
We gingen na 20 minuten terug naar huis. Dan kon ma in elk geval rusten. 
Donderdag troffen we een al iets meer rooskleurige situatie. Haar bed was aan het hoofdeinde wat hoger gezet. Ze probeerde al wat meer monter uit haar ogen te kijken en had in haar rechterhand die tot gisteren machteloos langs haar lichaam lag, een en soms twee pakken pap, die ze steeds langzaam en onzeker probeerde vast te pakken en op te tillen. Het lukte een keer en triomfantelijk keek ze ons aan. Het was een wereld van verschil met woensdag. 
Vrijdag had ze haar bril al weer op. Zat nog wat rechter in bed en kon waarachtig korte zinnetjes uitbrengen. Ze wist ook nog precies wat er woensdag gebeurd was, zo liet de verpleegster weten. Haar begrip bleek niet aangetast en de verlamming was niet meer volledig. Het spraakcentrum was ook niet helemaal verleden tijd. Toen plotseling het zonnetje tussen de gordijnen door op haar gezicht scheen, genoot ze daar van. Waarachtig mocht ze ’s middags in een speciale stoel zitten. 
Ze is inmiddels aangemeld bij een verpleeghuis: “beter worden doe je tegenwoordig niet meer in een ziekenhuis”, zo liet de transferverpleegkundige weten. Ik zag ons ma dubben of ze een verpleeghuis wel zou zien zitten. Ik hoop dat het ze gegeven is om nog zo ver op te knappen, dat ze weer terug mag naar haar aanleunwoning. Waar ze tot woensdag nog haar eigen potje kookte en koffie zette en genieten kon van de televisie of een mooie cd. En van haar kinderen, klein- en achterkleinkinderen. 
Ze is natuurlijk al 90. Maar was dat niet de leeftijd die enkel de sterken halen?
Als het aan ons ma ligt zal ze er –denk ik- alles aan doen om in haar eigen huisje weer terug te komen. Maar of dat lukt? Er zal ook bij haar twijfel zijn. “ Wordt niet beter”, fluisterde ze. 
De toekomst zal het leren. Ik kan niet echt in haar binnenste kijken. 
Had ik alvast maar dat doorzettingsvermogen van haar geërfd……. 
(Bron: foto Ma, oma, omi wordt 90: 19 maart 2014, familiearchief f.van son).


zaterdag 13 december 2014

Een echte warme Kerstmis……

Ik moet er toch even bij stilstaan. Kerstmis. Hoe ging dat, toen ik klein was? De vergelijking met nu kan je haast niet maken. Wie kent er eigenlijk nog het echte Kerstverhaal? Staat de kerststal er nog? Mag je nog een kransje uit de boom pakken als je een kerstliedje hebt gezongen voor het kindje Jezus in de kribbe in de kerststal? De drie Koningen stonden nog op een eerbiedige afstand van het kindje in de kribbe. Hun feest was immers pas op 6 januari.
Wat is er van de Kerst van toen overgebleven? Nu is ‘De Kerst’ voor velen verworden tot een echt commercieel en vooral vreetfeest met als thema véél! En op Tweede Kerstdag in de file op weg naar de woonboulevard of Ikea. Dat was in mijn jeugd toch een tikje anders. 
Op school werd al weken tevoren heel hard geoefend om het kerstspel zo goed mogelijk na te kunnen spelen. De eerste klassers moesten al in touw. Ik moet maar wat trots zijn geweest, en mijn pa en ma niet minder, toen ik op school Jozef mocht spelen in het Kerstspel. Samen met Corrie Stofmeel, die Maria was. De foto’s zijn bewaard gebleven. Je kan ze bij dit bericht bekijken.
En thuis? De nachtmis was voor de oudste kinderen een bijzonder hoogtepunt, dan het warme worstenbroodje –uiteraard zelf gebakken door mijn ouders- voor na de nachtmis en ’s morgens met het hele gezin kerstontbijt: cadetjes met vlees of kaas, een krentenbrood op tafel en als enige licht de kaarsjes aan op tafel en de lichtjes in de kerstboom. Een heerlijke sfeer. Op de pick-up lag een langspeelplaat met kerstliedjes.
Natuurlijk ook een kerststal, met waxinelichtje voor het kribbetje en beelden van os en ezel, lammetjes en de herders en een enkel die boven in de kerststal hing. Maar vooral ook  -voor ons kinderen extra interessant- de chocoladekransjes, de fondantkransjes en kransjes van koekjes die in de Kerstboom hingen.
Dat was het begin van de Eerste Kerstdag bij ons. Maar dan waren we er nog niet. Nog lang niet. Onze ‘zondagse kleren’ aan en op de fiets met zijn allen naar oma en opa, de ouders van mijn moeder. Mijn andere oma en opa waren immers al overleden. 
Daar was het elke Eerste Kerstdag hetzelfde ritueel. De mannen gingen kaarten samen met opa en de vrouwen namen alle mogelijke onderwerpen door, onder het genot van een kop koffie met een stukje overheerlijke banketstaaf. De kinderen konden genieten van de kerststal en de versierde boom. In die boom hingen grote chocolade bollen die schitterden in het schijnsel van de lampjes. Bijzondere bollen, want onder zo’n bal was een gulden geplakt. Ieder kind kreeg zo’n bal met gulden, als er tenminste een kerstliedje werd gezongen. Als het dan tegen twaalven liep, dan moest de tv aan. Paus kijken; de zegen Urbi et Orbi. Opa had iets speciaals met de kerk. Hij had van de paus de onderscheiding ‘Pro Ecclesia et Pontifice’ gekregen. Voor het werk dat hij verrichtte voor de jaarlijkse bedevaart van Breda naar Hoogstraten. Zijn vader was een van de oprichters van die broederschap geweest. Maar dat is een ander verhaal. Terug naar die Eerste Kerstdag van toen. De jaren zestig.  
In het begin van de middag fietsten we weer naar huis. Daar maakte mama op haar gemak het Kerst-eten klaar. Wij, de kinderen, keken op de televisie naar het kerstcircus van Billy Smart. Dat was een klassieker op die Eerste Kerstdag. Daarna was het tijd voor het kerstdiner. Elk jaar een echte verrassing. Er was elk jaar iets anders. Maar wel kaarsjes aan op tafel, het electrische licht uit en de lampjes in de boom schitterden nog steeds. En op tafel? Ik kan me nog de stoofpeertjes herinneren, de rollade, de erwtjes en boontjes en worteltjes bij voorbeeld. Dat heette dan ‘groentenkrans’. Ook het toetjes was elk jaar weer speciaal. Kerstmis was het feest van het gezin.
Op tweede kerstdag bleef het bij een ontbijt met zijn allen, met weer krentenbrood en een worstenbroodje. Voor wie wilde.  Verder bleven we gezellig thuis die dag. Dat was Kerstmis voor ons toen ik jong was als oudste van de vier kinderen. Ik krijg nog een warm gevoel van binnen als ik daaraan terugdenk. 
(Bronnen: familiearchief f.v.son; Frans als Jozef in het Kerstspel; kerststal 1967; Oma en opa Hollanders).






zaterdag 6 december 2014

Rijen.. rijen..rijden in m'n wagentje....

José en ik verloofden ons op Tweede Kerstdag 1973, dat kon je in het vorige bericht lezen. 
Maar ik mocht haar thuis niet ophalen met de auto. Er was een probleem. Nederland kende van 4 november 1973 tot en met 6 januari 1974 echte zogenoemde ‘autoloze zondagen’. 
Van zondagochtend 3 uur tot maandagochtend 3 uur was het, zo heette het officieel: ‘verboden om brandstof te gebruiken voor gemotoriseerde voer- en vaartuigen op de weg, op het water en in de lucht’. Geen autorijden en motor- of brommerrijden dus. Alleen het openbaar vervoer mocht rijden en “voertuigen die noodzakelijke of dringende taken moesten vervullen”. En onder die laatste categorie vielen ook de journalisten die weekenddienst hadden. Als ze een verklaring van de hoofdredactie konden overleggen. Maar pas op. Het ging daarbij om verkeer in dienst van het werk, niet om je vriendin thuis op te halen. 
Maar waarom kregen wij die autoloze zondag? Olieproducerende landen wilden hun olieprijzen verhogen en wachtten op een goede gelegenheid. In oktober 1973 brak de Jom Kipoeroorlog uit waarbij Israel werd aangevallen door Egypte, Syrië, Algerije, Irak, Koeweit, Libië, Marokko, Saoedi-Arabië, Soedan en Tunesië. Nederland koos de kant van Israël en uit protest draaiden enkele Arabische staten de oliekraan dicht. Ook voor ons! Onze regering probeerde het olieverbruik te beperken door autoloze zondagen in te stellen. Dat was overigens sinds de Tweede Wereldoorlog al enkele malen meer gebeurd. Toch was het wel heel bijzonder: lege autosnelwegen, drukker openbaar vervoer, maar het wakkerde ook de creativiteit aan: paardenkoetsen werden opgetuigd, fietsers en rolschaatsen namen bezit van wegen, maar de politie stuurde de fietsers ondanks de autoloze zondag al snel van autosnelwegen. 
In die periode had ik ook enkele keren weekenddienst als journalist van Dagblad de Stem. Ik had een verklaring van de hoofdredacteur bij me en kon dus als een van de weinigen de weg op met mijn auto, als er in mijn werkgebied iets gebeurde op zondag. De krant van maandag moest immers gewoon vol. Zolu ik de regels overtreden, dan werd ik op staande voet ontslagen, zo stond er in de regeling van De Stem. 
Maar het was niet alleen erg rustig op de wegen op zondag, maar er kwam ook een systeem van benzinebonnen. Als je die bonnen had, dan kon je aan benzine komen, want de benzineprijs steeg niet alleen flink, maar ook de kraan werd fors dichtgedraaid. 
Toch liet Nederland zich daardoor niet uit het veld slaan. Het was even lastig, maar iedereen vond wel een oplossing. Wandelen, fietsen en gewoon gezellig thuis. En het openbaar vervoer reed wel, dus…………
(Bronnen: familiearchief f. van son: verklaring autoloze zondag 1973-1974, benzinebonnen 1973).



zaterdag 29 november 2014

Verliefd, verloofd, getrouwd….

Elke week reed ik sinds ik José had leren kennen, naar Zundert. Eerst met het brommertje, een groen mobyletje en later met de auto. Langzaam maar zeker veranderde dat heen en weer rijden op zondag. 
José werkte in Breda en dat betekende, dat ik haar vanaf de lente in 1973 op zaterdagmiddag ging ophalen bij haar werk. Dat was toen bij ‘De Bakkerij’ aanvankelijk in het winkelcentrum de Hoge Vught, later in De Burcht, waar zij brood verkocht.
José mocht na een paar maanden van haar moeder bij ons blijven slapen. Uiteraard… op de kamer van de meisjes. Op zondagmorgen zo tegen een uur of elf togen we dan naar Zundert. We waren dan –….. al weer uiteraard- al naar de kerk geweest. 
José en ik aten dan weer bij haar thuis en op de zondagavond reed ik met de auto weer naar Breda.
Gewoon allemaal dus, voor tijd in elk geval.
Er leek er steeds meer op, dat José en ik samen een leven zouden opbouwen. De eerste stap werd gezet op Tweede Kerstdag 1973. José en ik zouden ons verloven. 
We trotseerden de volkswijsheid “Samen op een prentje brengt de liefde tot een endje” en lieten een fotoreportage maken. Die is natuurlijk bewaard gebleven. Je kan een paar foto’s uit die tijd bij dit bericht bekijken. 
Verloven betekende ook flink sparen. Voor de uitzet en dergelijke. Wat dat betreft heb ik het erg goed getroffen. Moeder Mathijssen zorgde voor de linnenuitzet en de trouwjurk en als klap op de vuurpijl ook nog eens voor de kosten van het trouwfeest. Dat was een meevaller, want ik was niet zo bijster goed in sparen. We maakten samen natuurlijk een wensboekje met foto’s en beschrijving van de huishoudelijke artikelen. Wie een cadeautje wilde uitzoeken om aan ons te geven, kon uit dat boekje putten. Heel simpel. Als je het cadeau van je keuze vond, dan scheurde je er gewoon die bladzijde uit. Zo kregen wij niet vier peper- en zoutstellen maar wel juist die mixer, koffiezetter en kruimeldief die wij het leukste vonden.
We gingen zo nu en dan ons licht eens opsteken naar meubels en vloerbedekking. Een woning was geen probleem. Ik werkte bij Dagblad de Stem als journalist en had als standplaats Oosterhout. De directeur van de woningstichting, Goof van Geloof wist wel een mooie flat voor ons, aan de Palestrinalaan, drie hoog met trappen! We keken uit op de Sporthal Oosterheide. 
Een prachtige flat. Grote woonkamer, een grote slaapkamer en twee kleine slaapkamers die aan een apart gangetje lagen, een badkamer en een keuken. Balkon bij zowel de grote slaapkamer als bij de keuken. We waren in ons nopjes. Laat nu het huwelijk maar komen. Op 24 mei 1974 was het zo ver. Het waaide behoorlijk, dat weet ik nog. Over de rest vertel ik later.
(Bronnen: familiearchief f.van son, foto’s verloving José en Frans 26-12-1976).




zaterdag 22 november 2014

Zuurkool en wekpotten…

Toen we de groentewinkel aan de Ginnekenweg 65 in Breda nog hadden, in het begin van de jaren vijftig in de vorige eeuw, stond er bij de schuurdeur een grote Keulse pot. Daarin zat ‘n heerlijk goedje: zuurkool. En soms ook wel snijbonen. Dat kostte nogal wat voorbereidingen, maar dan had je ook wat. Als er zuurkool werd gemaakt, dan werd de kool gesneden en schoongemaakt. Hoe dat in zijn werk ging, dat werd zonder twijfel van moeder op dochter of vader op zoon doorgegeven. Mijn zoektocht naar dat recept leverde resultaat op in een kookboekje uit de 19e eeuw: ‘Aaltje de volmaakte en zuinige Keukenmeid’. In de achtste uitgave uit 1839 vond ik het recept op blz. 220: te leuk om niet de letterlijke tekst over te nemen: „Neem beste gesloten witte kool, die men van de buitenste bladen behoorlijk zuivert; snijd ze dan door midden, doe er de dikke struiken uit, en snijd ze zeer fijn: vervolgens legt men ze ineen genoegzaam groot vat, dat men eerst ter dege schoon maakt en uitdroogt. Leg vervolgens eenige koolbladeren op den bodem van hetzelve, en strooi er eene hand vol zout op: doe dan telkens zoo veel van de fijngesneden kool in het vat, als men met beide handen kan vatten; stamp zulk een laag ieder keer zoo lang, tot er vocht op komt, en strooi er telkens weder eene hand vol zout op; ook moeten er tusschenbeiden korrels heele, of, zoo men het verkiest, wat fijne peper onder gestrooid worden. Als de kool aldus in het vat gedaan is, moet men er koolbladen en daarop een doekje, dat groot genoeg is, op leggen: men legt daarna een plankje op het vat, en alsdan een steen, die in het begin niet zwaar moet wezen. Na verloop van een dag of drie doet men het nat, dat op de plank is gekomen, er een weinig af, en legt er alsdan meerdere zwaarte op".
Dat „vat" was vaak een Keulse pot. Je kon er ook snijbonen inmaken en bewaren. Vrieskisten waren er niet. Inmaken was toen een begrip dat aan duidelijkheid niets te wensen overlieten. Zo kon je in die tijd het voedsel langer houdbaar maken. Maar we hebben er natuurlijk ook zelf vaak van gegeten. Veel mensen maakten nog veel meer groenten in. 
De kennismaking met de zuurkool was, zo lijkt mij, een welkome uitbreiding van het wintermenu. Ik zie ook nu nog steeds graag een dampende pan met zuurkoolstamppot, een lekkere jus en een stuk verse worst ’s winters op tafel komen. Geen rookworst. Liever verse worst of spek! 
De moeder van José Mathijssen, mijn schoonmoeder, wist ook van wanten wat het eten betreft. Oma Mathijssen ‘wekte’ appelmoes, kersen, vlees en alle soorten groenten. In de kelder stonden de glazen potten met gummi-ringen. Je kon in plaats van de vrieskist, de kelder in. Daar werd van de voorraad een pot gepakt en er kon simpel weg gewoon gegeten worden. 
Hoe ging dat ‘wekken’? Ik neem wekken van kersen als voorbeeld. Dat deed oma Mathijssen ook.
Je moet in elk geval beginnen met het zorgvuldig schoon maken van glazen, deksels, ringen en potten. De glazen, de deksels en ook de gummi-ringen moeten goed afgewassen worden, daarna schoongespoeld in warm water en vervolgens moet je ze laten uitlekken op een schone theedoek. Daarna komt de grote controle. De flessen mogen natuurlijk niet gebarsten zijn en het is ook van belang dat de geslepen randen van deksel en pot een gladde cirkel zijn, deze cirkels mogen niet onderbroken zijn door beschadiging. Ook de ringen mogen beslist niet beschadigd zijn. Na het schoonmaken moet je die ringen in een pannetje of schaaltje met schoon water leggen. Vervolgens lees je het gewenste recept. Het is nodig, om alles wat je nodig hebt, bij de hand te hebben. Je kunt dan denken aan de stamper, de zeef, lepel of vork, de wekketel en warm water. Op deze manier kan je snel aan de slag. Ik pak het recept van toen er even bij: Vul nu de glazen volgens recept. Veeg dan met een schone theedoek de geslepen rand van het glas schoon en droog. Pak een onbeschadigde natte ring en leg deze zorgvuldig op de geslepen rand van de glazen pot. Neem een schone deksel en maak de geslepen rand van de glazen pot droog met een theedoek. Doe dan de beugel over het deksel. Daarbij moet je ervoor zorgen dat het deksel niet verschuift. Vervolgens moet je het glas in de ketel zetten, die met lauw water is gevuld. Maar doe er eerst een draadbodem in, want anders gaan de potten bij het koken tegen de kant botsen en kunnen er beschadigingen optreden of kunnen ze zelfs breken. Vul alle glazen die je wilt wekken en plaats ze in de wekketel, stapelen kan. Vul nu de met wekflessen gevulde ketel verder aan met water tot ongeveer 10 cm van de rand van de ketel en doe het deksel op. Stel de thermostaat in zoals aangegeven in het recept en schakel dan de verwarming in. Zodra de wekketel op temperatuur is, gaat het verklikkerlampje uit, vanaf nu gaat de tijd van steriliseren in. Op het recept staat, hoe lang dat is. Als de tijd voorbij is schakel je de verwarming uit en dan haal je meteen de glazen uit de ketel en plaats de potten op een onderzetter. Na afkoelen van de glazen worden de beugels van de glazen gehaald en controleer je of de glazen werkelijk gesloten zijn. Wil je de pot openen, trek dan aan het lipje van de gummi ring. Je hoort dat er lucht bij komt. Dan gaat het deksel vanzelf los. Het lijkt een fluitje van een cent, maar de praktijk was anders. Bij kersen wekken bij voorbeeld, moesten de kersen eerst van de steeltjes ontdaan worden. Dan moet onderzocht worden of er geen kersen zijn met rotte plekjes. Eén rotte kers laat de hele pot bederven.
Bij het vullen van de potten moet per literglas 1 ons suiker worden toegevoegd. Daarna moet op een temperatuur van 80 graden celsius gedurende een kwartier tot twintig minuten gesteriliseerd worden. Kersen zonder pit krijg je door met een ontpitter de pit te verwijderen. Hoe krijgen ze het verzonnen! Het sap dat bij het ontpitten vrijkomt, moet je gewoon bij de kersen doen. Het is verstandig om de kersen zonder pit nog vijf minuten extra op 85 graden in de ketel te laten. Ze bederven namelijk gemakkelijker. De smaak? Die was heerlijk. Ik heb menig bordje met kersen bij José gegeten na de uiteraard –eigengemaakte- frites en de eveneens heerlijke eigen gemaakte mayonaise. Een vergelijking met de smaak van nu maken? Je mag één keer raden. Wekken, inmaken en eigen mayonaise, dat waren de dingen die echt anders waren dan nu. Met veel smaak at je alles op. Eten weggooien, dat hoorde niet! Was er iets over? De dag erop werd ’prakjesdag’. De vuilnisbak was een stuk kleiner dan de ‘kliko’ van nu.
(Bronnen: ‘Aaltje de volmaakte en zuinige Keukenmeid.8e uitg. 1839, blz. 220. ‘Zuurkool maken’, Brabants Heem 1959, XI, 1 blz. 42-45, T.Tonen, -s-Hertogenbosch). Illustraties: keulse pot, wekpotten, vuilnisbak(familiearchief f.v.son).









zaterdag 15 november 2014

Het begon bij het Pumpke…..

Ik heb tot nu toe in de weekendberichten aandacht besteed aan mijn persoonlijke geschiedenis zou je kunnen zeggen. Nu gooi ik het over een andere boeg. Er zijn diverse momenten geweest, waar ik samen met anderen op terugkijk. 
Laten we beginnen bij augustus 1972. Op een zaterdagavond. Plaats van handeling was ‘Het Pumpke’, een klein cafeetje aan de Visserstraat 1 in Breda. Ik herinner het me als een lange smalle pijp. Ik ging er zowat elke zaterdagavond naartoe. Op de fiets. Die zette ik op de hoek van de straat, bij Stumpel neer en op slot. Stumpel was zo’n zaak waar je vulpennen en dergelijke kocht. Een kantoorboekhandel denk ik. Ik ging dan om een uur of acht “uit”.  Een paar pilsjes drinken met Anton Braat of John Jacobs. Wij kropen dan rechts achterin aan de bar. Het ging niet echt om het drinken, maar om de pure gezelligheid. 
Op die bewuste zaterdagavond waren er ook twee meisjes. Zusjes, zo bleek later. Die ene zus vond ik wel aardig. We raakten aan de praat. Die leuke heette José. Ze hield een beetje de boot af, maar naar mijn gevoel was het veel te vroeg laat die avond. Ze moest namelijk nog met de bus naar huis. En dat betekende de laatste bus naar Zundert. Die vertrok zowat vanaf de hoek van de Tramsingel en de Nieuwe Haagdijk. Daar was het busstationnetje in het gebouw van de BBA,  de Brabantse Buurtspoorwegen en Autodiensten. Het was een overdekt halletje. Je stond er in elk geval uit de wind en droog als het regende.
Ze werkte in Breda en ging kennelijk elke weekdag trouw met de bus op en neer. Uiteraard bracht ik haar achterop de fiets naar de bus. Gelukkig waren we op tijd. We spraken af voor de week erop, ze stapte in de bus en daar ging ze, richting Haagweg. 
Zo ontmoette ik José Mathijssen. En de week erop was ze er weer. Ze was alleen dit keer. We hadden heel wat te bepraten. Zo ging het een paar weken door. Ik vroeg haar op een keer of zij kennis wilde komen maken met mijn moeder, broer en zusjes. Dat deed ze. Toch wel spannend. Zeker omdat mijn grote Mechelse herder Colin ook graag kennis met haar wilde maken. 
Toen moest ik op zeker moment natuurlijk ook zondags naar haar thuis. Maar pas na de hoogmis, zo liet ze weten, want moeder vond dat er eerst naar de kerk moest worden gegaan. Nou, dat deed ik al niet meer sinds mijn vader plotseling was overleden. Ik had mijn buik meer dan vol dan dat instituut waar de pastoor zelfs de dood van mijn Pa nog als iets positiefs van God kon draaien. Dat was over en nog! 
Ik toog, met mijn auto,(want ik had inmiddels mijn rijbewijs gehaald na iets meer dan een handvol lessen) voor de eerste keer naar Zundert. Via de grote rotonde naar de Rijsbergseweg en verder. 
Ik kwam in een voor mij andere wereld terecht. Als stedeling in Zundert, waar de “rijksweg”naar Antwerpen nog dwars door de kern slingerde. 
Een vrijstaand huisje. De voordeur werd nooit open gedaan. Ik stelde me voor aan moeder Mathijssen, die –na de dood van vader- in haar eentje het 8 kinderen tellende gezin groot bracht. 
Ik trof het meteen: door moeder zelf gesneden en gebakken friet met kip, zelfgemaakte mayonaise en kersen die in een wekpot uit de kelder werden gehaald. Het was in één woord heerlijk. 
En natuurlijk werd ik bekeken en bevraagd. Met name door de broers. Of ik ook kon biljarten. Natuurlijk kon ik dat. Maar daarover later meer.
(Bron: familiearchief f.v.son: foto ’t Pumpke, Visserstraat Breda; José Mathijssen 1972).


zaterdag 8 november 2014

Toeval bestaat niet….

Dinsdag 28 juni 2005 is het. Morgen is het woensdag. Naar mijn werk op de gemeente dus. Het schooljaar is voorbij en daarmee ook de zes uurtjes les geven in het afgelopen jaar. Samen met José zit ik op de bank ’s avonds. Wordt er opeens om een uur of negen gebeld. Wie zou dat zijn? 
Aan de deur staat Martin van den Kieboom, directeur van het vmbo van het Dongemond college. 
Of hij even binnen mocht komen. Natuurlijk.
Hij viel met de deur in huis. Dat was ik zo langzamerhand van hem ook wel gewend geraakt. Of ik een vaste volledige baan wilde op school. Het klonk als een overval en zo voelde het in eerste instantie. Op zo’n aanbod had ik absoluut in de verste verte niet gerekend. 
Ik keek José aan en dat was genoeg. Ik had het immers helemaal gehad met mijn werk bij de gemeente. Geen vernieuwingen, geen uitdagingen. Dus het antwoord was snel gegeven. 
Ja. Ik zou fulltime gaan lesgeven. Maar dan moest er wel vóór 1 juli een ontslagbrief bij het College van B. en W. liggen, wilde ik aan het begin van het nieuwe schooljaar van de partij kunnen zijn. 
Dat snelle ‘ja’ betekende weer een ommekeer in mijn leven. Les geven was heerlijk en dat is het nog!
De vraag van Martin was haast een lot uit de loterij. Ik had al lang spijt van mijn overstap vanuit Oisterwijk. Terugdraaien kon ik die niet. Nu opeens bleek de overstap naar Geertruidenberg de opmaat voor een leraarschap. Toeval bestaat niet ! 
Volledig overdonderd door dat aanbod, vergat ik na te denken over het salaris. De salarislijnen van het onderwijs bleken niet gelijk op te lopen met die bij de gemeente………. Pas maanden later merkte ik dat. Mijn salaris was lager dan bij de gemeente.
Mijn gedachten waren meer bij de ontslagbrief die op tijd op de postkamer van de gemeente moest liggen. 
Toen Martin weg was, kroop ik achter mijn laptop en schreef een ontslagbrief, nog diezelfde avond. Anders zou ik immers toch niet kunnen slapen. De volgende morgen was ik al rond half acht in het gemeentehuis en op weg naar de postkamer. Ik zou de brief zelf wel afgeven. Dan kon ik een kopietje mee terug nemen met de datumstempel en het nummer waarop hij was ingeboekt. De voorlaatste dag van juni en dus op tijd om na de maand juli aan de slag te kunnen op het Dongemond. Het lukte allemaal zoals ik het bedacht had.
Mijn ontslagaanvraag sloeg in als een bom. Er was uiteraard niet op gerekend en mijn grote “vriend” de gemeentesecretaris was er allerminst blij mee. Gelukkig maar! Ik bood nog erg vriendelijk aan om mijn eventuele opvolger nog in te werken, maar dat was niet nodig. Ook prima, dan kon ik me volledig concentreren op mijn nieuwe werk na de vakantie. Streep onder mijn werk bij de gemeente Geertruidenberg.
Les geven voortaan. Ik voelde me helemaal opgelucht. Een hele dag met jongeren werken en praten over onze maatschappij. Ik had immers al het een en ander meegemaakt, van de zogenaamde ‘goeie ouwe tijd’ in de twintigste eeuw, de democratiseringsgolf in de jaren zestig; de dolle mina; het ontstaan van de multiculturele samenleving en ga zo maar door. 
En de leerlingen? Op een handvol uitzonderingen na, waren die enthousiast over het vak en bereid om er ook voor te werken. Voor mij begon onverwacht een nieuw leven. In mijn jeugd had ik Nederlands en Geschiedenis gestudeerd aan het Mollerinstituut in Tilburg, maar daar was ik voortijdig gestopt na het plotselinge overlijden van mijn vader. Dat was in die tijd nu eenmaal zo. Ik was de oudste thuis. Ik was dus eigenlijk schoolverlater zonder diploma. Dat betekende, ik schreef het in een eerder weekendbericht, dat ik terug naar school was gegaan om in Tilburg op het Fontys de lesbevoegdheid voor maatschappijleer te halen. Die avondstudie viel me niet zo zwaar, ook al zat ik bij beginnende twintigers in de klas. Ik begon dus in het schooljaar 2005-2006 met een fulltime baan. Ik heb het nog steeds naar mijn zin, al moet ik wel zeggen, dat het afgelopen jaar alle administratieve en computerrompslomp aardig wat tijd in beslag neemt. Het lijkt er zelfs op dat al dat andere naast het lesgeven belangrijker wordt dan het geven van les zelf. Dat staat me tegen! 
Les geven is toch immers de core business van een leraar!
(Bron: familiearchief f.van son: ontslagbrief gemeente Geertruidenberg; foto Frans, Dongemondcollege).



   

zaterdag 1 november 2014

Nu al 18 x goed gelukt !

Ik heb het tot nu toe in de weekendberichten gehad over mezelf. 
Maar voordat ik verder ga, wil ik toch even trots ons gezin over het voetlicht tillen. Een club met fantastische mensen en mensjes. 
Ik heb het over José, met wie ik dit jaar al veertig jaar getrouwd ben, maar ook over onze vijf kinderen met aanhang en niet te vergeten de – inmiddels- zeven- kleinkinderen. We hoeven niet bang te zijn dat José en ik veel alleen thuis zitten, al zouden we dat soms –zeggen we voor de grap-  toch wel eens wensen. 
Nee. Alle kinderen en kleinkinderen komen graag bij opa en oma. Ik kan me niet voorstellen dat ze daarbij toneel spelen en enkel komen om ons een plezier te doen…. 
Ze gaan daarnaast ook bij tijd en wijle naar Omi van Son op bezoek in Breda. ‘Omi’ is de omschrijving voor mijn nu negentigjarige moeder, de ‘mater familias’. Zij is steeds erg blij met de bezoekjes van haar kinderen, klein- en achterkleinkinderen. 
José en ik waren op 24 mei dit jaar al veertig jaar getrouwd. Toch hebben we de feestelijkheden toen enkele maanden opgeschoven. Onze tweede dochter Meike was hoogzwanger en dat zou betekenen dat zij met haar mensje-in-wording niets méér zou kunnen doen, dan de hele dag enkel zitten en te gaan verzitten.
Daarom twee weekenden feest pas in september. De ene dag, ‘Un skon dagske’, bij de Aarborsthoeve in Mierlo was voor de volwassenen. Het was een heerlijk relaxt dagje met eten en drinken en veel activiteit en vooral veel lachen. We hebben er alleen maar positieve geluiden over teruggehoord. Een heerlijke dag dus. 
Dan natuurlijk nog de speciale kinderdag, een weekendje later. Eerst foto’s maken in dat mooie Raamsdonksveerse park, dat zo prachtig door de omwonenden wordt bijgehouden. Mede dankzij hun inzet en het vakmanschap van Helmi Puts van Helmifotografie.nl uit Oisterwijk, kregen wij prachtige foto’s. Daarna togen we naar het activiteitencentrum voor de kinderen ‘Hemelrijk’ in Volkel, uiteraard ook in Brabant! 
Voor ouders en kinderen een heerlijke dag, met de hele dag drinken wat je wilde en afgesloten met frietjes en snacks waarbij de kleintjes hun vingers haast opaten en daarna zelfs nog ijs toe, dat zij zelf mochten versieren. Nog voordat ze in de auto’s zaten op weg naar huis, sliepen de meeste kleintjes al. Zo hebben wij met onze achttien Van Sonnetjes een fijn feest gevierd. 
Nu op naar de vijftig, zal ik maar zeggen. Ik bedoel natuurlijk ’50 jaar huwelijk’ want zoveel Van Sonnetjes zou ik toch wel wat teveel van het goede vinden. Dat levert weer andere nodige aanpassingen op. Dan moeten we eerst groter gaan wonen en dat kan pas weer als we de hoofdprijs in Staatsloterij of Postcodeloterij nou eindelijk eens winnen. Alhoewel. De hoofdprijs hebben we eigenlijk al jaren binnen met al onze dames en heren Van Son. Gezond en wel. Wat wil je nog meer! En wie weet komen we nog over de twintig over enkele jaren. Zou ook weer echt leuk zijn! Ik hoop het natuurlijk allemaal nog mee te maken.
(Bron: familiearchief, gezinsfoto 2014 tgv. 40 jaar huwelijk).

zaterdag 25 oktober 2014

Echt kantje boord……….

Het is 16 maart 2004. Ik werkte nog als gemeentevoorlichter bij de gemeente Geertruidenberg en gaf daarnaast een handvol uurtjes les aan leerlingen op het VMBO van het Dongemond college.
Als je les geeft, moet je daarvoor een bevoegdheid hebben. Ik had aan de Tivolistraat bij het Mollerinstituut in Tilburg Nederlands en Geschiedenis gestudeerd, maar had die studie niet afgemaakt, toen mijn vader plotseling stierf in 1972.
Dus toog ik –eenmaal parttime leraar- , al een tijdje op elke maandagavond en dinsdagavond naar Fontysopleidingen in Tilburg om er mijn leraarsbevoegdheid te halen voor Maatschappijleer, leuk, als begin vijftiger in de schoolbankjes met medeleerlingen van net in de 20. Ik had nogal wat vrijstellingen, dus het was niet zo moeilijk. 
Maar op die zestiende maart lukte het niet zo. Ik voelde me niet goed, was moe, maar toch niet zo dat ik liever thuisbleef. Eenmaal op school met een flesje water, -dat had iedereen, was dat flesje tijdens de les eerder leeg dan normaal. Ik besloot om het te gaan vullen. Op de gang bekroop me een vreemd gevoel. Dat donkere gat in, op weg naar de toiletruimte om water te tappen trok me niet aan. Alsof ik geleid werd door een ander, liep ik juist de andere kant op, naar het lichte halletje.  Ik moest gaan zitten, maar er was geen stoel. Ik liet me daarom op de grond zakken, tegen de verwarming aan. 
Plotseling was er die druk op mijn borst, dat vreemde gevoel in mijn armen en handen en instinctief ging ik liggen en gebruikte al mijn -bij Marijke Verhees opgedane- kennis van Reiki om mezelf volledig te ontspannen. Dan zou het wel weggaan. Fout. Ik voelde dat ik wegzakte en even later stonden twee jonge studenten naast me. De een had zijn mobieltje aan het oor. Ik wees op mijn hartstreek en voor mijn gevoel nauwelijks vijf minuten later hoorde ik de ambulance en kwamen twee mannen naar boven gesneld. Ik transpireerde zo, dat geen enkel door hen aangebracht plakkertje bleef zitten. Ik hoorde een van hen praten over een ‘voorwandinfarct’. Langzaam kwam ik weer wat meer bij mijn positieven en werd de ambulance ingedragen. Op de vraag of zij iemand konden bellen, vroeg ik of ik dat zelf mocht doen. Dan was de schrik thuis immers minder, zo hoopte ik.  Ik vroeg of ik naar het ziekenhuis in Breda kon. Dichter bij huis, makkelijker voor vrouw en kinderen. Ik belde zelf en liet weten dat ik op weg was naar het Amphia. 
Daar werd ik opgenomen en aan allerlei draden gelegd. Een catheterisatie volgde. Een hartinfarct had ik overleefd, zo zag het ernaar uit. ’s Nachts kreeg ik er een tweede overheen. Maar desondanks werd ik ’s morgens weer wakker. Maar wel te zeer aangetast om geopereerd te kunnen worden. “Nu opereren, zou snijden zijn in nat karton”, zo liet de bezoekende chirurg weten. 
Na enkele dagen bleek ik in staat om vervoerd te worden naar Hartcentrum De Klokkenberg, waar op 1 april dr. Pieter Eggens op mij wachtte in de operatiekamer: voor een open hartoperatie met zes omleidingen. Eén nieuw stuk ader werd daarvoor uit mijn been gehaald. De Klokkenberg was een ware verademing. Het was alles behalve een ziekenhuis met stressende mensen. De omgeving straalde rust uit, evenals het gebouw. Het leek een oud klooster met stille gangen en lichte, ruime kamers en met personeel dat rust uitstraalde en ook zo handelde. Van verpleegkundige tot en met de Belgische fysiotherapeut, die nooit anders praatte, nooit anders liep. 
Zo vreemd, zo’n operatie. Ik “zag” drie mannen op tuinstoelen zitten, waarvan er één zei dat het lekte. En toen kwam ik bij na een operatie van zes uur, voelde ik me zwak, kon vrijwel niets. Mijn hart bleek ook nog niet in orde. Het klopte nog niet regelmatig genoeg. Als dat de volgende ochtend nog zo zou zijn, dan zou een nieuwe ingreep nodig zijn, zo liet de zaalarts weten. Eenmaal alleen op de kamer riep ik –zoals ik wel meer doe als ik nog nauwelijks een uitweg zie- de hulp in van Maria. 
’s Nachts lag ik veel wakker en kwam een weer hele rustige verpleegster op mijn kamer. Zij praatte lang met mij en zei me dat het best in orde zou komen. ’s Morgens klopte mijn hart inderdaad weer regelmatig. Ik vertelde over het nachtelijke gesprek aan de dienstdoende ziekenbroeder, maar die liet me weten dat ik dat toch echt gedroomd moest hebben; er was helemaal geen verpleegster in de nachtdienst geweest! ….… 
Voor mij was het toen echt duidelijk. Het was dus echt nog niet mijn tijd, ik had een tweede kans gekregen. Op Paaszaterdag mocht ik naar huis. Nog erg zwak. In de auto merkte ik dankbaar hoe prachtig helder de kleuren waren van de lucht en de bomen en struiken van het Mastbos vlak bij kasteel Bouvigne. Ik kon de Paasdagen met José en de kinderen doorbrengen. Ze hielden volop rekening met mij. Ik moest tussendoor wel rusten, wekenlang. Wat was het raar om onderaan de trap niet te weten met welke voet ik het eerst op de volgende trede moest. Mijn lichaam reageerde nog niet zoals voorheen. Dat –zo zou ik merken- zou ook nooit meer het geval zijn.
(Bron: familiearchief: de gang waaraan mijn kamer lag in Hartcentrum de Klokkenberg).






zaterdag 18 oktober 2014

Van de moderne tijd de middeleeuwen in….

In 2000 verkaste ik vanuit Oisterwijk. Nadat ik er vijftien jaar had gewerkt, was ik aan iets anders toe. Niet dat het niet meer prettig werken was, al moet ik wel zeggen dat de gemeentelijke herindeling met Moergestel wel onuitwisbare sporen had achtergelaten. Maar ik kende alles en iedereen in Oisterwijk. Was toe aan een nieuwe uitdaging. 
In de gemeente Geertruidenberg werd een voorlichter gevraagd. Die gemeente was –eveneens bij de herindeling- ontstaan uit de gemeenten Raamsdonk en Geertruidenberg. Juist! Dat waren een paar gemeenten waar ik mijn loopbaan als journalist destijds had afgesloten. Ik kende die gemeenten. Dat zou wel prettig werken zijn, hernieuwde kennismaking als het ware. 
Met gemeentesecretaris Huub Stijnen aan het ambtelijke roer ging het zonder meer goed. Maar bij zijn opvolger……………. Bij hem kwam ik snel van een spreekwoordelijke hemel in de hel terecht. 
Voorlichting verwerd tot niets meer dan artikeltjes schrijven, die voorgelegd moesten worden aan de nieuwe gemeentesecretaris Harold Willems. Hij wist van toeten nog blazen op communicatief gebied. Zelfs doordachte communicatieve zinsconstructies werden door één pennestreeek veranderd. Schrijven en herschrijven en als afleiding een jaarlijks informatielesje over de gemeente tijdens een rondleiding aan een geschiedenisklas van een middelbare school. 
Vooral niets nieuws! Slechts door enkele leden van het College van burgemeester en wethouders werd ik gevraagd om zo nu en dan een informatie- of inspraakavond te leiden. 
Ik zat er dus, met andere woorden, te zitten; schreef wekelijks 2 pagina’s met artikelen in het plaatselijke blad ‘De Langstraat’; maakte eens per jaar een begrotingskrantje en gelukkig kon ik ook over de nieuwbouwplannen voor project Dongeburgh nog wat krantjes vervaardigen en last but not least elke maand de commissie- en raadsvergaderingen bezoeken. Tel uit je winst!
Daar zou ik snel weg zijn. Dat stond voor mij als een paal boven water. Ik begon al meteen te solliciteren. Niet dat ik geen aardige collega had, die op uitstekende wijze de feesten en partijen voor haar rekening nam. Daar lag het niet aan. Maar al mijn professionele kennis en vaardigheden op communicatief gebied konden in de ijskast. 
Sneller dan ik gedacht had, deed zich uit totaal onverwachte hoek een mogelijkheid voor om – in elk geval voor een deel-  iets leuks te gaan doen. Daaruit bleek weer maar eens, dat alles in je leven een doel blijkt te hebben. De stap naar Geertruidenberg was geen verkeerde….
Het moet ergens aan het begin van 2002 zijn geweest. Ik ging als ouder van mijn zoon Pieter naar een ouderavond van het Dongemondcollege op het vmbo in Geertruidenberg. Bij meneer Twickler, de geschiedenisdocent. De man, die jaarlijks zijn klas een ochtend of middag door mij liet rondleiden door het land van het gemeentebestuur….  Les geven kon ik wel, vond hij.  
Hij vroeg mij op de man af of ik niet een handvol uurtjes Maatschappijleer wilde geven op de Bergse vmbo. De vorige leraar was weggepest en hij vond dat wel iets voor mij. 
Even hadden de radertjes bij mij nodig om te draaien, maar nog tijdens dat gesprekje zag ik dat wel zitten en hij liet er op zijn beurt ook geen gras over groeien. 
Ik werd meteen voorgesteld aan de toenmalige directeur, de heer Quirijnen. Het was snel voor elkaar en ik zorgde dat ik vanaf dat moment bij de gemeente voldoende uren sprokkelde door vroeg op de dag te komen en later weg te gaan, én door uurtjes voor een informatieavond als overuurtjes op te schrijven en niet onmiddellijk vrij te nemen. Met als enige doel om verspreid over de week een paar uurtjes les te gaan geven op het vmbo van het Dongemond college. 
De eerste stap uit de wereld van de gemeenten was gezet. Er zou meer volgen. Daarover in een van de volgende weekberichten.
(Bron: familiearchief: krantenknipsel ‘vertrek uit Oisterwijk’, Nieuwbouw gemeentehuis in Raamsdonksveer.)


zaterdag 11 oktober 2014

Oisterwijk, dat was pas genieten !

In januari 1985 kwam ons hele gezin in Oisterwijk wonen. Pa, Ma, Inge, Meike en bijna Pieter. Die werd geboren in februari 1985. Ik ging er werken bij de gemeente. Aanvankelijk op zolder, maar daar kwam al snel een einde aan. Voorlichting en communicatie op zolder werkt niet. Dat begrepen ook burgemeester en wethouders. Ik verhuisde naar het kamertje net naast de voordeur van het Raadhuis midden op de Lind. Met rekken vol nieuwe informatiefolders, die ik spoorslags had gemaakt. In de zomer van 1985 gooide ik de ramen open; transparantie voor nog betere contacten met de bevolking. Ik kende Oisterwijk en Oisterwijk kende mij. Ik was weer thuis in Brabant en voelde mij er ook thuis. Het was weer volop lachen en genieten. 
De tijd in Oisterwijk was een gevarieerde en erg drukke tijd. Heerlijk werken. Ik maakte beleidsnota na beleidsnota. Over Communicatie met de burger, of over ‘Beginspraak’. 
Ik was presentator en interviewer van het verkiezingsprogramma “in Oisterwijkse Kringen”, dat op de lokale tv en in een gesloten tv-circuit werd uitgezonden. Carel Brands en ik ontwikkelden dat programma. Hij zorgde voor de techniek. Ik vor de communicatieve kant. 
Samen met Carel ontwierp ik ook ‘de Parelfontein’, een projectplan over gehandicapten. Het plan leverde ons de landelijke titel ‘Zorgstad van Nederland’ op. 
Ik startte de Oisterwijkse jeugdgemeenteraad op, die in het landelijk nieuws op radio, tv en in de kranten kwam omdat de jongerenraad in plaats van 1 minuut stilte zijn woede uitgilde tijdens de dodenherdenking. Jongeren die boos zijn, zijn immers niet stil! Ik was communicatief adviseur van het college en nog veel meer. Ook naast mijn werk als communicatieadviseur was ik actief. Ik schreef al dan niet met anderen diverse boeken over Oisterwijk en Oisterwijkse onderwerpen en over Udenhout en was binnen en buiten de gemeente voorzitter van vele forums, debatten, informatie- en inspraakavonden over alle mogelijke onderwerpen. Ik deed mee aan een toneelstuk in het kader van veranderingen in het ambtelijk apparaat. Het college van burgemeester en wethouders begreep maar al te goed wat communicatie inhield en dat gaf mij alle mogelijkheid om me te ontplooien. Ik kon alles wat ik geleerd had in Apeldoorn daar tot zijn recht laten komen. Bij mijn vertrek uit Oisterwijk in 2000 kreeg ik een gemeentelijke onderscheiding als blijk van waardering in ‘de Parel van Brabant’. Ik ben er eigenlijk best trots op. 
(bron: familiearchief ; krantenknipsels Oisterwijkse periode, foto voorzitter verkiezingsdebat 1994, toneel in de Kunstkring, In Oisterwijkse Kringen.





zaterdag 4 oktober 2014

Stad van de pensions en de pensioenen?

Ik werkte bij Dagblad de Stem, dat kon u vorige week lezen. Vaak avondwerk en onze dochter Inge huilde zowat elke keer als die vreemde man ( ik dus!) zich weer eens liet zien thuis. Dat moest anders. Redactiecollega Herman Meijer had ruim een jaar eerder de overstap gemaakt naar de wereld van de gemeentevoorlichting. Hij solliciteerde in de tiende stad van Nederland, Apeldoorn, met als motto ‘stad van de pensions en de pensioenen’. Ik dacht toen eigenlijk nog dat het een stadje op de hei was. Nee dus! Ik solliciteerde een jaar later toen daar weer zo’n functie vrijkwam en werd aangenomen. Zo’n vijf jaar zou ik er werken: gemeentevoorlichter van Apeldoorn.
Wij verhuisden dus naar de Kruizemuntstraat in de wijk de Mheen. Mooi hoekhuis, maar ik had nooit kunnen denken dat de mentaliteit van de mensen zoveel anders zou zijn dan thuis in Brabant. 
Het werk was interessant en vooral ook omdat ik onmiddellijk met studie voor communicatieadviseur mocht beginnen. De collega’s waren prima en ik leerde er bijzonder veel. 
Maar die sombere waas die over die stad hing……. Laat je op zondag je dochtertje in het warme zonnetje touwtje springen, dan was er maandagochtend, voordat hij naar zijn werk ging bij het Reformatorisch Dagblad, steeds die overbuurman aan de deur. ‘Gristelijk’ als hij was, vond hij dat de kinderen binnen moesten blijven op de Dag des Heren. Ook de kleintjes van een ander. En als ik wielrennen keek op tv op zondagmiddag, dan vroeg hij ’s maandags om de gordijnen dan voortaan dicht te doen, want zijn zonen keken mee….. Of toen ik een klein paaltje de grond in sloeg omdat mijn zoontje tegen het oude aangevallen was en het had gebroken, stoof de buurvrouw met de handen omhoog naar buiten: “op zondagswerk rust geen zegen”. 
Nou, voor alle duidelijkheid: ik gun die mensen hun denkpatronen, maar wat ik ze niet gun, is dat zij ze mij trachten op te leggen met grote regelmaat. Zondags lekker een fietstochtje naar de prachtige heide van Hoog Soeren of Kootwijkerzand met de kinderen werd ook al niet toegejuicht. De mensen in het park keken ons na, alsof wij van een andere planeet kwamen. ‘Goede morgen’ zeggen in een winkel was ook niet gewoon zoals bij ons in Brabant. Kortom. Huilen met de pet op. ‘Wat een zielige bedoening. Ik had na een paar maanden eigenlijk al schoon genoeg van die mentaliteit. Waar was de Brabantse gezelligheid gebleven! Maar ja. Je gaat niet zo maar weer verkassen. 
Ik stortte me dus op de studie en werd lid en later bestuurslid van de Apeldoornse Komedie, een toneelgezelschap waarvan college Ton Kock ook lid was. Dat eerste resulteerde in een diploma, waarmee ik als één van de eerste 34 gediplomeerde gemeentevoorlichters in Nederland werd. Dat hielp mij heel goed op weg. Toen er dan ook een advertentie in het vakblad kwam van een vacature in Oisterwijk, in Brabant, schreef ik nog dezelfde dag. Toen was het wel begin 1985 inmiddels. 
Ik werd aangenomen, kondigde mijn vertrek aan en kreeg een interview in de Nieuwe Apeldoornse Courant. In dat artikel liet ik optekenen dat de Apeldoorners, wat mij betreft, best eens wat meer mochten lachen. De reacties waren totaal onverwacht. Ik kreeg briefjes en telefoontjes van mensen, onder wie Brabanders van oorsprong, die graag zoals ze letterlijk meldden “op hun knieën” met mij mee willen kruipen, terug naar Brabant! Ik toog met het gezin terug naar huis! Ik had dankzij mijn verblijf in Apeldoorn wél een enorme bagage aan studie, kennis en vaardigheden als communicatieadviseur in mijn rugzak. Dat zou me in Oisterwijk heel goed van pas komen. Maar daarover later meer. Ik kon terug naar huis!
(Bron: Artikel uit de Nieuwe Apeldoornsche Courant, foto Frans als voorlichter van gemeente Apeldoorn).







zaterdag 27 september 2014

Onbegrip, boosheid, verdriet en geluk......

Ik heb in de vorige weekendberichten de jaren zeventig van de vorige eeuw onder het vergrootglas gelegd. Wat werk betreft dan. Werken bij het Instituut voor Maatschappelijk Welzijn in Breda en bij Dagblad de Stem, nu BN de Stem. Maar er was veel meer in die jaren zeventig. Vooral veel onbegrip, verdriet en gelukkig ook  veel geluk.
Op 4 februari 1972 kwam ik zoals normaal vroeg op de middag thuis van school. Ik zat toen in Tilburg op school, studeerde er Nederlands en Geschiedenis aan het Moller Instituut, toen nog in de Tivolistraat. Maar het was vreemd.
Mijn moeder was altijd thuis. Nu niet. Er lag een briefje op tafel. ‘Papa is niet goed geworden, ben naar het ziekenhuis’. Ik kan de tekst nog altijd niet uit mijn geheugen wissen. Ik ging snel naar mijn vriend John Jacobs op de hoek om mijn tante te bellen. Wij hadden nog geen telefoon! Ik kreeg haar aan de lijn en zij vertelde me dat ik maar naar hen moest komen. Ik pakte mijn brommertje. Een maal daar aangekomen hoefde ik niet te bellen. De deur ging open en mama stond daar. “we zullen het voortaan samen alleen moeten doen”. Dat was het enige dat ze zei.  Het voelde als verdoofd en vol onbegrip. Binnen kreeg ik wat meer uitleg. Ze hadden papa die ochtend gevonden, zittend tegen een muur. Hij was al overleden. De kransslagader was gescheurd. Hij had geen schijn van kans. Het was alsof de wereld instortte. Ik werd ontzettend kwaad. Waarom hij? Er waren er toch genoeg die niet zo goed waren als hem. Ik begreep het niet en wilde het niet begrijpen. De dagen erna waren alsof ik watten in mijn hoofd had en nauwelijks iets kon horen. Oneerlijk. Hij was pas 54. Oneerlijk. Ik was de oudste thuis, nog niet eens volwassen. Ik stopte met de studie en ging werken. Zo ging dat toen.
In hetzelfde jaar leerde ik José kennen. De vrouw waarmee ik nu al weer ruim veertig jaar getrouwd ben. Wij verloofden ons op tweede kerstdag 1973 en trouwden op 24 mei 1974 in Zundert. Daar kwam ze immers vandaan. Het leven gaat door. Dat schiet er door je heen als je op je trouwdag je vader en schoonvader niet bij je hebt. Nauwelijks een jaar later kwam ons eerste kind al. Wij wilden vroeg kinderen! En in 1979 werd onze tweede dochter geboren. Maar voor het zo ver was, werd ons gezin wéér getroffen. Nadat mijn moeder haar man had moeten begraven in 1972 verloor zij een dochter en ik een zus aan die vreselijke ziekte longkanker. Lieke stierf op 5 oktober 1978. 
Geen al te gezellig verhaaltje dit keer, maar het gaat wel over een periode die mij mede gevormd heeft tot wat ik nu ben. Ik vond dat ik dat jullie niet moest onthouden.
(bron: familiearchief f.v.son: achtereenvolgens : schilderij van mijn overleden vader; verlovings- en trouwfoto Frans en josé, foto van Lieke).







vrijdag 19 september 2014

Ik gooide met dubbeltjes....

Als jongere werkte ik al eens in de vakanties. Bij Alberda Jelgersma flessen sorteren en zo een draagbare radio bij elkaar sparen. 
Of aardbeien plukken bij de boer. Het was leuk om op die manier je wensen te vervullen. Maar om een gezin te kunnen onderhouden moest er meer gebeuren.
Toen mijn vader stierf in 1972 ben ik met studie gestopt. Ik was de oudste thuis. Ik zocht een baantje en vond dat bij het Katholiek Instituut voor Maatschappelijk Welzijn in de dr. van Mierlostraat in Breda. 
Ik moest er teksten van anderen en notulen uittypen....
Op een typemachine wel te verstaan, dus als er een foutje werd gemaakt, moest ik met zo’n wit tipp-ex-blaadje opgetreden om de fout “onzichtbaar” te maken. Die dingen lagen in mijn bureaulade. Die lade liet ik gewoon open staan. Dat werkte sneller en dus effectiever vond ik. Fout! vond mijn chef, Barbara Vossenaar. 
Elke keer als de lade openstond en zij kwam binnen, dan werd mij een dubbeltje in rekening gebracht. Dat irriteerde mij mateloos. Zo mateloos, dat ik op zeker moment een handvol dubbeltjes naar haar toesmeet. U raadt het al: einde baan bij het KIMW.
Toen besloot ik om correspondent te worden bij Dagblad de Stem in Breda. Kon ik tenminste mijn eigen teksten schrijven…… Ik solliciteerde en het lukte nog ook. Dat ik een auto had, heeft daar zonder twijfel aan bijgedragen. 
Na enkele maanden artikelen te hebben geschreven voor de stadsredactie bij Ben Hagens en Gerard van Herpen kwam ik bij de provincieredactie en leerde daar veel van Joop Bartman, de ‘eminence grise’ van de redactie aan de Reigerstraat in Breda. En nog even later werd ik tot mijn grote vreugde benoemd tot lid van ‘Het leuke team’, het redactieteam voor de editie Oosterhout. Mijn werkgebied werden na een korte inwerkperiode de Dongemondgemeenten, Raamsdonksveer, Geertruidenberg, Zwaluwe en Made en ook  Dussen en het Land van Heusden en Altena. In elk dorp had ik gelukkig een correspondent of correspondente zoals Arjaan van de Made in Zwaluwe en Lidy Wiedijk in Geertruidenberg, Wim de Jong uit Raamsdonksveer en Piet Theuns in Made, die bijzonder produktief waren. Elke regel leverde geld op!
Een heerlijke tijd, die tijd bij de Oosterhoutse redactie, waarin we toen een soort “bijkantoor” hadden in het Bruin Café van Stadhouders in de Klappeystraat met vaak een frietje na bij Antonio Topouzis. Dat waren nog eens tijden. Ik geniet nog als ik er aan terugdenk en dat gebeurt nog al eens. Zeker ook toen ik een zoon van oud collega Cees den Exter in de klas kreeg, toen ik eenmaal leraar was geworden. Ik wil jullie er nog even van laten meegenieten van mijn journalistentijd, waarin ik uiteraard een perskaart had, die deuren opende; een uitnodiging kreeg voor de onthulling van het monument voor de Linecrossers in de Kwistgeldpolder in Zwaluwe door Prins Bernhard; de tijd meemaakte van de treinkaping van Molukkers in Wijster en niet te vergeten de soap van bestuurlijk Geertruidenberg met dokter Blondeel en burgemeester Arie Otto den Hartog. Met extra pagina’s schrijven over ruimtevaart en het jubileum van de Joodse staat, over de zware industrie in de Sowjet Unie en nog veel meer. Ik ben ook nog een tijdje correspondent van het ANP geweest. Kortom, te veel om op te noemen. Mijn hobby schrijven stamt nog uit die tijd. Een heerlijke tijd, ook al wilde mijn oudste dochter als ik thuis kwam, absoluut niets van mij weten. “Wie was toch die vreemde man die telkens aan tafel kwam?” Ze zag me veel te weinig. Ik moest daarom –zo vond ik- toch iets anders zoeken.
(Bron: krantenartikelen Dagblad de Stem, uitnodiging, salarisbrief, perskaart, familiearchief f.v.son.)




zaterdag 13 september 2014

Signalen uit de ruimte

In mijn jeugd was ruimtevaart echt ‘trending topic’ zouden we nu zeggen. De eerste ruimtevlucht aan het eind van de jaren vijftig was al een sensatie, maar het hele Apolloprogramma met de maanlanding in 1969 was het einde. Ik werkte toen in de weekenden bij de Volkssterrenwacht Simon Stevin in Hoeven. Ging al in de vroege ochtend op mijn mobyletje naar de Bovenstraat 89 geloof ik, in Hoeven. 
Ik was er ruimtevaartmedewerker en was ook vaak in het observatorium en de expositiezaal te vinden als er rondleidingen waren. Maar in de rustige uurtjes zat ik in de radiokamer. Met de koptelefoon op te luisteren naar de signalen die de overtrekkende chinese satelliet uitzond. Een typisch riedeltje, dat ik nu nog kan fluiten. Nog mooier was “het meeluisterlijntje” met Houston, de basis op de grond tijdens de maanvluchten. Eindeloze reeksen met getallen en korte oneliners. Verbluffend, dat je dat radioverkeer kon horen.
Ik liet tijdens de rondleiding, -die ik graag deed-, in het observatorium aan de bezoekers de zonnevlekken zien en de ontploffingen die voor uitstulpingen zorgden en het radioverkeer stoorden. ‘s-Avonds waren de planeet Saturnus met de ringen, de rode planeet Mars en de reus Jupiter met de rode vlek de publiekstrekkers en vanzelfsprekend ook het ‘steelpannetje’ met de poolster en voor de echt geinteresseerden de sterrennevels, de Magelhaense wolken en de Orionnevel. De sterrenwacht beschikte over een prima 30 cm Maksutov telescoop en diverse andere telescopen, die Alles prima zichtbaar konden maken. 
Als er even geen rondleidingen waren, dan las en studeerde ik op de ruimtevaart, met name de bemande Apollo-vluchten. Ik had contact met NASA en kon op die manier heel veel te weten komen. Samen met andere medewerkers van de sterrenwacht bootsten we –speciaal voor de rondleidingen- aan het plafond de vlucht naar de maan na, compleet met kleine modellen. Ik vertelde aan bezoekers in de filmzaal aan de hand van die “maquette” hoe zo’n vlucht nu eigenlijk verliep, compleet met de kritieke momenten. Ik vond het zelf mateloos interessant. De bezoekers luisterden meestal ademloos toe en stelden erg veel vragen over mijn uitleg in de filmzaal. Zo heb ik (Apollo)-Henkie Terlingen rondgeleid; in die tijd dé man voor de ruimtevaart op televisie, ook Professor de Jager, beroemd Nederlands astronoom. Daar was ik vóór de rondleiding eigenlijk best nerveus over.  
Ik heb nog wat foto’s en krantenknipsels bewaard uit die mooie tijd. Een fantastische tijd, waarin ik probeerde ook nog wat van de sterrenkunde mee te pikken. Meestal tevergeefs. Ik ben nu eenmaal een A-man zoals ze dat noemen. Wiskunde, natuur- en scheikunde zijn aan mij echt niet besteed. Ik vond het bij algebra al ellendig als ik een soort som kreeg waarbij A, 2AB en B betrokken waren en een ervan nog als onbekende ook. Ik snap het nu nog niet en begrijp ook niet waar je dat voor nodig kan hebben. Maar het zal zonder twijfel nuttig zijn, maar Ik ril er nog van. En die sterrenwacht? Die bestaat inmiddels niet meer in Hoeven. Er gaan stemmen op om er weer mee te beginnen in Oudenbosch, waar de sterrenwacht eigenlijk vandaan kwam. Maar in deze tijd krijgt zo’n sterrenwacht voor wat ruimtevaart betreft, nooit meer die aanloop zoals ik die aan het einde van de jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw meemaakte.
(Bron: Frans ruimte vaartmedewerker volkssterrenwacht Simon Stevin Hoeven:
1. krantenknipsels De Stem en NRC over uitleg Frans over Apollovlucht.
2. Uitleg in het observatorium over zonnevlekken.
3. Luisteren met koptelefoon op in de radiokamer).